Onder Hitler en Poetin is verraad een doodgewone zaak

Michel Krielaars

Het verraad is terug in Rusland. Zo werd in februari in Archangelsk de 20-jarige studente Olesia Krivtsova gearresteerd, omdat ze zich op Instagram kritisch had uitgelaten over de oorlog. Ze had een verhaal gepost over de blijdschap van de Oekraïners na het opblazen, in oktober 2022, van de brug die Rusland met de Krim verbindt. Ook had ze een bericht van een vriend gedeeld, die kritiek op de oorlog leverde. Het was genoeg om haar aan te klagen wegens het rechtvaardigen van terrorisme en het in diskrediet brengen van de Russische strijdkrachten. Inmiddels heeft Olesia huisarrest en wacht ze haar proces af, dat haar tien jaar in de cel kan doen belanden. Ze heeft een enkelband en mag niet telefoneren of van internet gebruikmaken.

Natuurlijk is zo’n straf klein bier vergeleken met de jaren van de Stalinterreur, want toen kreeg je voor zo’n vergrijp de kogel. Maar opvallend is dat net als in de jaren dertig Olesia verraden is. Door haar medestudenten. ‘Iemand aangeven is de plicht van een patriot’, beweerde een van hen.

Het voorval met Olesia deed me denken aan Judasvrouwen, het nieuwe boek van de Duitse schrijfster Helga Schubert. Hierin behandelt ze tien gevallen van vrouwen die in Hitler-Duitsland om de meest banale redenen anderen met hun verraad de dood in hebben gejaagd.

Een van die vrouwen is de 43-jarige typiste Helene. In 1944 verried ze de oud-burgemeester van Leipzig, Carl Goerdeler, die door de plegers van de aanslag op Hitler van 22 juli 1944 naar voren was geschoven als nieuwe president van Duitsland. Toen die aanslag mislukte, dook Goerdeler onder in de buurt van Koningsbergen, waar hij in de jaren twintig loco-burgemeester was geweest. Helene had hem daar toen regelmatig zien lopen.

Eenentwintig jaar later schepte ze er tegenover haar collega’s over op dat ze Goerdeler na al die jaren nog altijd zou herkennen. En dat gebeurde op 12 augustus 1944 ook, toen ze hem in een gelagkamer zag zitten. Meteen waarschuwde ze haar chef, die haar aanvankelijk niet geloofde, maar na enig aandringen toch in actie kwam. Goerdeler werd gearresteerd en zou op 1 februari 1945 worden onthoofd. Helene kreeg van Hitler hoogstpersoonlijk een beloning van 1 miljoen rijksmark.

In 1946 werd ze gearresteerd. Haar advocaat, dr. Ronge, was een goede vriend van Goerdeler, die net als hij meende dat het tegendeel van een tirannie ‘bovenal de absolute handhaving van het recht’ was.

In zijn slotpleidooi stelde Ronge dat Helene slechts een piepklein radertje was in ‘het reusachtige geheel van Hitlers terreur’. Ook was ze niet vrij van menselijke trekken. Door zo iemand te straffen werd volgens hem allerminst een einde gemaakt aan de atmosfeer die haar tot haar daad had gedreven.

Politieke motieven had Helene niet. Eerder werd ze gedreven door de behoefte om te laten zien dat ze heus wel wat voorstelde, al genoot ze misschien ook van de macht om één keer in haar leven over het lot van een ander te kunnen beschikken. En zulk gedrag is typerend voor een dictatuur, of het nu die van Hitler is of die van Poetin.

Uiteindelijk kreeg Helene zes jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. De beloning die ze had gekregen moest ze teruggeven. Ze had er nog geen 4.000 rijksmark van opgemaakt.