Er staat een koude wind in Odesa en fotograaf Boris Bukhman (63) hoest verschrikkelijk, maar hij heeft beloofd zijn stad te laten zien, dus we lopen. Hij draagt een pantalon, zwartleren loafers en een platte pet, met een werkjas. Zijn camera hangt over zijn schouder. „Luister, van Odesa moet je houden”, zegt Bukhman. „Als je van haar houdt, laat ze je binnen, als je niet van haar houdt, stoot ze je af.”. Hij, met al zijn liefde voor de stad, is lid van de Odesa-familie. Toch kan Odesa ook voor haar naasten behoorlijk onbarmhartig zijn.
Als fotograaf maakt Bukhman al twee jaar portretten van grenswachten en andere mensen langs de frontlinies die hun leven riskeren voor de vrijheid. De foto’s werden door de hele stad opgehangen op reclameborden – de echte advertentiemarkt is ingestort.
Zijn geliefde Odesa is geen frontstad. Het ligt aan de Zwarte Zee, de Russische troepen zijn het dichtst bij aan het water op de Krim, op 80 kilometer. Maar vanaf zee wordt de stad wel regelmatig bestookt met zware raketten. De binnenstad is grotendeels intact, maar historische pronkstukken zoals het ‘huis van wetenschappers’ en het Nationaal Museum voor Schone Kunsten raakten beschadigd. Meer dan vijftig burgers, onder wie acht kinderen, kwamen door de aanvallen om het leven.
Odesa is een schim van zichzelf: nauwelijks handel via de haven – met een capaciteit voor 40 miljoen ton lading per jaar – en geen toeristen in de vele cafés. Het jaar vóór de oorlog kwamen er nog zo’n 3 miljoen reizigers. Veel winkels staan nu leeg of zien nauwelijks klanten.
De grootste indruk op Bukhman maakte niet het uitbreken van de oorlog, maar de leegloop die het veroorzaakte. „Als eerste gingen mijn kinderen weg. Mijn dochter woonde bij ons. Daarna kwam ik een leeg appartement binnen. Ik voel nu alweer de brok in mijn keel”, zegt hij.
Liedjes zingen op straat
De stad is uniek. Russischtalig, gesticht in 1794 in opdracht van tsaar Jekaterina de Grote als kroonjuweel voor de door haar veroverde gebieden. Maar meer dan een Russische voorpost ontstond een stad met een heel eigen dynamiek. „Odesa was de enige stad in Rusland waar men op straat mocht roken en een liedje zingen”, schreef historicus Geert Mak in 1997 in NRC.
Al heel vroeg voerde Odesa geweldige belastingvoordelen in om rijke handelaren aan te trekken. De economische boom die volgde, trok een mengelmoes van mensen – armen, arbeiders, dissidenten, kunstenaars, oproerkraaiers, Roma en Joden. Tijdens deze migratie kwamen de Joodse voorouders van Boris Bukhman naar de Zwarte Zeekust.
Volgens de (waarschijnlijk mythische) overleveringen waren de Joden hier eerder dan de Russen: zes Joodse koopmansfamilies zouden al in het Ottomaanse garnizoensdorp Chadzjibej hebben gewoond, toen dat door Rusland werd veroverd. Vaststaat dat de groeistad algauw haar eigen synagoge en Joodse gemeente kreeg. Tegen 1860 was een kwart van de inwoners van de stad Joods. Rond het fin de siècle was die gemeenschap veruit de grootste aanjager van de economische ontwikkeling van de stad.
„Iedereen sprak zijn eigen taal en iedereen verstond elkaar”, zegt Bukhman. „Als iemand in het jiddisch een vraag stelde, antwoordden de zigeuners in hun eigen taal. Zo ging het in heel Odesa.” Vreedzaam was het niet altijd – er zijn van 1821 tot 1905 zeker zes pogroms gedocumenteerd waarbij Joden werden gedood en hun bedrijven werden verwoest.
Het appartement
In 1912 kreeg Bukhmans overgrootmoeder als huwelijkscadeau een appartement van haar moeder, in de straat Bazarna in het centrum. Een appartement achter een roze gevel en een metalen hek naar de binnenplaats. Hier werden vijf generaties Bukhman geboren: zijn oma, zijn vader, hijzelf, zijn kinderen en een aantal van zijn kleinkinderen. Het huwelijk van zijn ouders werd voltrokken in de woonkamer.
De geschiedenis walste door de stad en trok de familie meermaals uit haar kamers. Toen Odesa opging in de Sovjet-Unie, werd het Bukhman-appartement in drieën gedeeld door de staat. De familie mocht in één derde deel blijven wonen. De Roemeense bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog joeg inwoners op de vlucht. Te voet moest zijn grootmoeder, met zijn moeder als peuter verstopt in een rugzak, 150 kilometer lopen naar het getto in Mykolajiv. Opa raakte onderweg vermist en is nooit teruggevonden.
Bukhman was zeven toen hij voor het eerst een camera in zijn handen kreeg, van zijn vader. „In de keuken ontwikkelden we de foto’s met een rode lamp.” Hij leerde het vak in de jaren tachtig, hij stond voor het befaamde opera- en ballettheater van Odesa en maakte foto’s van dagjesmensen. „Al snel kwamen mensen speciaal naar ons voor een portret, en ging ik ook bruiloften doen.” Toen hij voor het vastleggen van dit soort hectische feesten de energie niet meer had, opende hij een school waar hij een nieuwe generatie fotografen opleidt.
In de jaren 80 werd Bukhman richting Afghanistan gestuurd, waar het Rode Leger in 1979 was binnengevallen. „Ik herinner me de bergen.” Hij haalt zijn neus op. „We zaten bij een kampement maar sliepen op het asfalt. Er was geen kazerne.” Bukhman werd gelegerd in Termiz, de zuidelijkste stad van Oezbekistan, aan de rivier die de grens vormt met Afghanistan. Het asfalt was warm en zakte in rond de soldatenlichamen. „Ieder van ons sliep in zijn eigen kuiltje, toegedekt door zijn overjas.”
Bukhman moest meermaals de grens over om de lichamen van gesneuvelden terug te brengen naar het thuisland. „Ik geloofde er wel in, de socialistische ‘internationale plicht’. Ik zat bij de communistische jongerenorganisatie Komsomol en sliep met mijn inschrijvingsbiljet onder het kussen”, zegt Bukhman. „De partij zei dat we moesten gaan, dat betekende dat het nodig was. Maar begrijp me niet verkeerd: ons werd niets gevraagd. We werden erheen vervoerd en klaar.”
Dankzij antisemitisme hoefde Bukhman maar een maand in Afghanistan te dienen. „Iemand vroeg: wat is je achternaam? ‘Bukhman.’ Toen werd ik terug naar Tasjkent gestuurd. Ik werd als onbetrouwbaar gezien. Nou goed dan”, zegt hij met een glimlach.
Helden
Toen de Sovjet-Unie uiteenviel, kochten de Buckhmans stukje voor stukje het appartement terug dat zij gedwongen waren te delen. Het heeft nog steeds vreemde hoeken en extra kleine kamertjes. Maar dankzij de ronde trap in het trappenhuis en de hoge plafonds voel je binnen nog steeds de grandeur van de negentiende eeuw.
Bukhman had niet uitgezien naar de nieuwe, post-Sovjettijd. „Ik reageer slecht op zulke grote allesomvattende veranderingen.” De realisatie dat onafhankelijkheid iets goeds kon zijn, kwam later. „In het westen van Oekraïne bestond dat idee wel. Zij wilden Oekraïne verenigen als onafhankelijke natie. Maar snap je, de Joden en Oekraïners hebben andere helden.” Bohdan Chmelnytsky (1595-1657) bijvoorbeeld, hij was het hoofd van de Kozakkenopstand en kreeg een stad en regio naar hem vernoemd. „Hij organiseerde pogroms. Wat denk je dan? Dat dat voor mij een held is? Ik hou er niet minder van Oekraïne door, maar in Oekraïne heb ik geen helden.”
Dat de huidige president Volodymyr Zelensky Joods is, „dat bevalt me wel”, zegt Bukhman. „Ik mag hem wel, al heb ik niet voor hem gestemd. Kijk, zolang het oorlog is, ga ik geen slecht woord over hem zeggen. Dat mag nu niet. Na de overwinning heb ik een hoop vragen voor hem. Waarom gaf u Cherson op? Waarom verspilde u geld aan het bouwen van wegen terwijl er wapens gekocht moesten worden? Waarom geloofde u de Amerikanen niet toen ze vertelden dat er oorlog zou komen? Dit zijn de vragen die iedereen heeft.”
Ondanks al zijn bedenkingen is Bukhman strijdbaar voor Oekraïne. „Als er wordt gezegd: pak een machinegeweer, dan ga ik. Niet in naam van een of andere ‘held’, maar voor de aarde onder mijn voeten. Voor mij zijn de grond en de vrijheid die we hier hebben, meer waard dan een nationale held”, zegt Bukhman. De kans dat Bukhman echt met een wapen voor de verdediging wordt ingezet, is klein. „Ik ben te traag, niemand heeft iets aan mij aan het front.” Zijn hart heeft een stent. Zelfs bij de bloedbank, die al twee jaar overuren draait voor de gewonden, werd hij weggestuurd. „Ze zeiden dat ik te oud was.”
Elke dag een begrafenis
Na de wandeling door Odesa zal Bukhmans hoest zich tot griep ontwikkelen. Dagenlang ligt hij op bed. NRC treft hem een tijdje later weer.
„Elke dag is er een begrafenis in Odesa nu”, vertelt hij droevig. De hoop op een snel einde van de oorlog is verdwenen. Bukhman reist mee met de leveringen van humanitaire en militaire hulpgoederen naar militairen bij het front, en fotografeert de verdedigers van Oekraïne onderweg. „In de loopgraven vechten de dorpsjongens naast de jongens uit de stad. Het doet er niet toe waar iemand vandaan komt. Ze zijn allemaal van ons.”
Deze jongens, dát zijn Bukhmans helden. Hij zamelt geld in voor onder meer goede tourniquets, levensreddende drukverbanden, die hij uitdeelt.
En er is een oorlog bij gekomen: zijn zoon is verhuisd naar Israël, waar zijn vierde kleinkind in november geboren werd. Toen het gezin erheen ging, hadden ze al twee kinderen. „Ik heb nu twee kleinkinderen die al in twee oorlogen hebben geleefd.” De band tussen de twee landen is sterk: een ruime meerderheid van de Oekraïners steunt Israël in de oorlog tegen Hamas.
Op Bukhmans balkon hangt de Oekraïense vlag. In de hoek staat een klein ‘museum’ met granaatscherven en andere oorlogsresten. In het appartement woont hij alleen nog met zijn vrouw Margarita. Ze is professor in de psychologie, ze geeft les vanaf de bank. In het deel van het huis waar zijn dochter woonde, woont nu een bevriende familie uit Cherson, een stad die sinds de bevrijding eind 2022 dagelijks beschoten wordt. Bukhman vreest het einde van een tijdperk voor zijn familie. „Wat nou als mijn kinderen nooit meer terugkomen naar Odesa, en ik het appartement niet meer aan hen kan overdragen?”