N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Filosofie Met de naam Nieuw Sociaal Contract knoopt Omtzigts partij aan bij een liberale term, maar inhoudelijk bij een christelijk-conservatieve traditie. In plaats van het individu komt de menselijke ‘persoon’.
Hij was jarenlang de schrik van Rutte en legde de VVD-premier het vuur aan de schenen over de uitverkoop van de staat, het verwaarlozen van sociale rechtvaardigheid en het verdrukken van onschuldige burgers. Zijn politieke denken wordt gekleurd door hang naar gemeenschap, voorbij het liberale individualisme. In zijn stemgedrag staat hij het dichtst bij de conservatief-christelijke SGP en de Boeren Burger Beweging (BBB).
Dus het is toch opmerkelijk dat Pieter Omtzigt zijn nieuwe partij een naam heeft gegeven die eerder in een liberale lijn past: Nieuw Sociaal Contract. Het ‘nieuw’ is helder, het ‘sociaal’ ook, maar hoezo ‘contract’? Riekt dat niet naar individueel zaken doen en neoliberaal handjeklap?
Dat hoeft niet. Het begrip ‘sociaal contract’ heeft een lange politiek-filosofische geschiedenis, veelal maar niet uitsluitend met liberale strekking. De term slaat op een – daadwerkelijke of stilzwijgende – afspraak tussen regering en burgers, of burgers onderling, over de verdeling van rechten en plichten. Dat moet een ‘natuurtoestand’ voorkomen van ieder voor zich en strijd van allen tegen allen. In de politieke filosofie geldt dit contract-idee als behorend bij de liberale democratie; politieke macht wordt daarin gelegitimeerd én begrensd door ‘contractuele’ instemming. Het staat tegenover het marxistische idee van klassenstrijd of de conservatieve overtuiging dat een samenleving niet berust op een abstracte ‘afspraak’, maar op concrete, historisch gegroeide verhoudingen binnen een volk of natie.
Natuurtoestand
Het is geen toeval dat het idee van een ‘contract’ als basis voor politieke en sociale orde opkomt tijdens het vroege kapitalisme, kort na de verwoestingen van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). Als grondleggers van de theorie gelden de zeventiende- en achttiende-eeuwse filosofen Thomas Hobbes, John Locke en Jean Jacques Rousseau. Volgens Hobbes (1588-1679), die revolutionaire chaos en de onthoofding van koning Karel I beleefde, kon alleen een legitieme soevereine vorst een einde maken aan de chaos waarin mensen vervallen als ze ieder voor zich hun eigenbelang najagen. Het leven in zo’n ‘natuurtoestand’ is „ellendig, bruut en kort”, aldus Hobbes in zijn politieke traktaat Leviathan (1651). Om dat te voorkomen, staan onderdanen macht af aan een soeverein, die vrede en orde moet waarborgen.
Hobbes gebruikte het idee van een sociaal contract dus om de macht van een vorst te onderbouwen, inclusief repressie en censuur. Locke legde in plaats daarvan de nadruk op de grenzen die het contract-idee stelde aan heersers en op grotere vrijheid voor burgers, ook de ‘horizontale’ onderling. In Two Treatises on Government (1689) betoogde Locke (1632-1704) dat mensen van nature begaafd zijn met rede en bepaalde rechten genieten. Dat is de basis van zijn liberale contract-idee. Burgers staan niet de absolute macht af aan de soeverein, zoals bij Hobbes, maar delegeren bevoegdheden – en kunnen hun instemming met het handelen van de vorst ook weer intrekken.
Nieuwe politieke orde
Bij Rousseau (1712-1778) krijgt de contract-theorie een heel ander accent. In tegenstelling tot Hobbes geloofde hij dat de menselijke ‘natuurtoestand’ er een is van onderlinge sympathie en samenwerking. Juist de restricties van de samenleving of voortschrijdende beschaving veroorzaakten bederf, egoïsme en de chaos die Hobbes angst aanjoeg. In Du contrat social (1762) schetste Rousseau de remedie: de democratie van het Griekse Sparta, waar burgers direct bij het openbaar bestuur werden betrokken. Zo’n sociaal contract zou ervoor moeten zorgen dat de algemene wil van het volk, de volonté générale, leidend werd in het landsbestuur. Daarbij ging het Rousseau minder om een contract als historische of denkbeeldige oorsprong van politieke macht, maar om de legitimatie van een concrete politieke orde.
Zijn idee van een ‘algemene wil’ van een bevolking (die meer is dan de optelsom van alle individuele willetjes) speelde mee in de Franse revolutie. Liberale critici van Rousseau hebben het idee gehekeld, zij zien in de ‘algemene wil’ een opmaat naar nieuwe dictatuur, zoals die van communistische naties in de twintigste eeuw.
De meest prominente liberale sociaal-contract-denker van de twintigste eeuw is de Amerikaanse politiek filosoof John Rawls (1921-2002). Met A Theory of Justice (1971) gaf hij het liberale denken over een eerlijke samenleving een nieuwe impuls tegenover de marxistische klassenstrijd en het rechts-conservatieve beroep op historie en traditie. Rawls maakte gebruik van een gedachtenexperiment: de meest rechtvaardige inrichting van een samenleving ontstaat als mensen erover moeten beslissen achter een „sluier van onwetendheid”, zonder te weten welke positie zij zelf in die samenleving innemen. In zo’n ‘oorspronkelijke toestand’ worden egoïsme en ongelijkheid zoveel mogelijk geneutraliseerd.
Marxistische goeroe
Rawls’ werk is nog steeds invloedrijk,maar is ook bekritiseerd als te hypothetisch en abstract, zoals wel meer contract-denken dat een brug moet slaan tussen een impliciete of denkbeeldige ‘afspraak’ en reële politiek. Na de desillusies van het neoliberalisme – van kredietcrisis tot klimaatramp – mag een oude rivaal van het contractualisme zich in meer aandacht verheugen, een gemeenschapsdenken dat afstand neemt van het individualisme van Locke en Rawls. Conservatieve politici en publicisten putten uit het werk van filosofen die de sociale, niet abstract-rationele vorming en inbedding van individuen en instituties onderstrepen. Zelfs het communisme, inclusief klassenstrijd, is weer populair onder maatschappijkritische jongeren. Een herdruk van De eendimensionale mens van Herbert Marcuse, marxistische goeroe van de jaren zestig-generatie, werd onlangs warm ontvangen.
Politiek gezien vertaalt dat zich in Nederland al sinds het kabinet-Balkenende en de periode-Fortuyn in een roep om meer gemeenschapszin, ‘normen en waarden’, ‘eerlijke politiek’ en ‘de menselijke maat’.
Criticus van de Leviathan
Ook al maakt hij gebruik van het klassiek-liberale ‘contract’-idee, ook Omtzigt past in die gestage, cultureel-conservatieve beweging. In de Grondgedachten & uitgangspunten die zijn partij publiceerde komt het woord individu hooguit voor in ontkennende zin: „Wij stellen dus niet een autonoom individu voorop.” In plaats daarvan staan „gedeelde waarden”, „familie en gemeenschap”, „gezinnen” en de mens als integrale „persoon” centraal, een personalisme dat „gegrond is in christelijk-bijbels denken”. Omtzigt citeert Pascals slagzin dat „het hart redenen heeft die het verstand niet kent”. Dat staat allemaal haaks op het rationele individualisme van het klassiek-liberale contractdenken. In zijn wereldbeeld is dat nu juist debet aan de crisis van de huidige orde.
Als parlementariër wierp Omtzigt zich op als criticus van de almachtige Leviathan. Of hij met zijn concrete voornemens in politiek opzicht ergens uitkomt bij Locke of toch eerder bij Rousseau, zal zijn programma moeten uitwijzen.