Okke ten Hove schreef met de hand de slavernijarchieven over: ‘Ik weet niet precies hoelang ik er over heb gedaan. Jaren’

Okke ten Hove, in Nationaal Archief te Den Haag bestudeerde hij de ‘borderellen’ – de documenten waarmee je als slaveneigenaar compensatie kon claimen bij de Nederlandse overheid als je je tot slaaf gemaakten moest vrijlaten in 1863.

Foto Daniel Niessen

Interview

Historicus Dankzij het monnikenwerk van Okke ten Hove is te achterhalen hoeveel compensatie slavenhouders kregen.

Rond 1988 moet hij zijn begonnen. Met pen en papier naar het Nationaal Archief in Den Haag en schrijven maar – foto’s maken mocht toen nog niet. En daarna thuis alles uittypen op een computer. Duizenden en duizenden oude, vergeelde documenten, vol moeilijk leesbare letters.

In sommige periodes zat Okke ten Hove, nu 68 jaar, bijna elke dag in het archief. Hij was via een omweg aan de universiteit beland en studeerde laat af als historicus. Toen hij klaar was, was er weinig werk in zijn vakgebied. Zijn scriptie ging over het disciplineren van tot slaaf gemaakten in Suriname, een onderwerp dat begin jaren negentig op weinig belangstelling kon rekenen. Het archiefwerk deed hij tussen zijn baantjes door.

Een van de stapels documenten die Ten Hove overschreef kan NRC nu dankzij zijn geordende werkwijze in data-tabellen ontsluiten. Dat zijn de borderellen, aangiftes die plantagehouders en ‘particuliere’ slavenhouders deden van de mensen die zij in slavernij hielden. Eigenaren werden bij de afschaffing van de slavernij in 1863 immers gecompenseerd voor het verlies van hun bezit.

Met dit onderzoek hoopten we een stukje geschiedenis aan de Surinamers terug te geven

Ten Hove digitaliseerde afgelopen decennia ook andere archieven. Hij combineerde de slavenregisters met de emancipatieregisters met toegekende familienamen uit 1863. Dat deed hij samen met de inmiddels overleden Surinaamse geschiedkundige Heinrich Helstone. Ook haalde hij alle ‘manumissies’, individuele vrijlatingen, uit archiefstukken vanaf 1832 en digitaliseerde deze. Vanaf 1832 kregen vrijgemaakte mensen een achternaam.

Het monnikenwerk van Ten Hove is van onschatbare waarde voor de Surinaamse en Antilliaanse geschiedschrijving, zeggen ze bij het Nationaal Archief, bij de Stichting voor Surinaamse Genealogie en bij de universitaire vakgroepen die zich bezighouden met het slavernijverleden. Dat is iets waar Ten Hove, die in een bescheiden flatje in Den Haag van een nog bescheidener inkomen leeft, mee worstelt: hij wéét dat hij veel heeft gedaan, maar hij heeft daar niet genoeg erkenning voor gekregen.

Lees ook: Zoveel geld leverde de afschaffing van de slavernij de slavenhouders op

Wat zijn die borderellen nu precies?

„Het zijn complete dossiers die in het archief van de Algemene Rekenkamer zitten. Een borderel is daar één onderdeel van. Op dat borderel schreef je als eigenaar de naam, leeftijd, het geslacht, de godsdienst en de functie van je slaven.” Ten Hove bezigt de term ‘tot slaaf gemaakten’ niet. In de oude stukken staat dat woord ook niet en het is een slechte vertaling van enslaved, zegt hij. Hij probeert zich nu ‘mensen die in slavernij leefden’ aan te leren. „Daarna kwam er een commissie langs op je plantage om te kijken of je borderel wel klopte, en of er niet mensen waren met lepra of elefantiase [dat soms leidt tot zwellingen in ledematen]. Die kreeg je niet vergoed. Als mensen overleden na indiening van het borderel, kreeg je ze wel vergoed, maar als ze eerder overleden niet. Een andere commissie keek weer of alle eigendomspapieren klopten. Als er schulden waren, moesten die worden afgelost. En als er onenigheid was, kwam er een rechtszaak. Al die verslagen en processen-verbaal zitten ook in zo’n dossier. Het was een keurige boekhouding hoor, ik ben maar een paar foutjes tegengekomen.”

Hoe ging u te werk?

„Ik pakte telkens een dossier, en dan ging ik schrijven. Thuis tikte ik het over op een computer. Sommige dossiers zijn simpel: één eigenaar, drie slaven, klaar. Maar andere zijn wel zestig pagina’s lang, met tientallen eigenaren en schulden.

„Ik weet niet precies hoelang ik erover heb gedaan. Jaren. Ik denk dat ik 6.500 manumissies en 1.200 borderellen heb overgezet, en tienduizend achternamen heb uitgezocht.”

U bent al decennia bezig. Wat boeit u?

„Met dit onderzoek hoopten we een stukje geschiedenis aan de Surinamers terug te geven. En je komt bijzondere verhalen tegen. Zo vond ik een man, Willem Vlijtman, die in 1840 werd gemanumitteerd. Hij begon daarna een aannemingsbedrijf, waarvoor hij zelf weer negentien mensen aankocht. De geschiedenis is niet zwart-wit. Zeker, de meeste eigenaren waren wit, maar in 1863 is de situatie gemengder. Eigenaren trouwden met hun slavinnen, die kochten ze vrij, en die vrouwen erfden vervolgens weer mensen in slavernij.

„Nog zo’n verhaal is Jan Houthakker uit Suriname. Hij werd gemanumitteerd door een paar mensen die zelf van slavenkomaf waren. Daarna kocht hij 129 anderen vrij. Dat kon hij nooit zelf hebben betaald, hij was sjouwer. Misschien kreeg hij hulp van de Evangelische Broedergemeenschap. De eerste die hij vrijkocht was de vrouw met wie hij trouwde, en daarna zijn dochter.”

Bent u niet bang dat de computer binnenkort heel snel kan waar u jaren over heeft gedaan?

„Nee. Notariële aktes zijn kleredingen om te lezen voor een computer. En je moet zaken begrijpen. De eigendomsverhoudingen en de schuldenverhoudingen heb ik geïnterpreteerd en samengevat, net als de verslagen van de rechtszaken. In 2017 kreeg ik een verzoek van het Nationaal Archief om borderellendossiers te ordenen. Alle papieren waren door elkaar gegooid, ze wisten zich er geen raad mee. Dat kan de computer niet.”

Hoe bent u geïnteresseerd geraakt in het Nederlandse slavernijverleden?

„Mijn ex-vrouw is in Suriname geboren. Ze heet Serkei, van Keizer. Bij de vrijlating gaven ze vaak verbasterde namen van eigenaren mee aan de vrijgemaakten. Ik wilde weten waar haar achternaam vandaan kwam, zo begon mijn interesse. Mijn dochter studeert trouwens ook geschiedenis, heel leuk. Mijn ex-vrouw gaat een NRC kopen als ik erin sta, zegt ze. Ze zegt ook: door al jouw werk kunnen Surinamers zien waar ze vandaan komen. Je hebt eraan bijgedragen dat iedereen nu geld wil zien.

„Toen ik begon, was de interesse in het slavernijverleden niet zo groot, en wetenschappers gingen onderling respectvol met elkaar om. Nu is het een rage. Een verdienmodel, een hype. Iedereen vangt elkaar de vliegen af.”

U wil de database met eigenaren niet bij het Nationaal Archief stallen. Waarom?

„Het archief heeft afspraken geschonden. We brachten onze databases ter bewaring, maar het archief maakte het downloadbaar. Daardoor gingen anderen met ons werk aan de haal. Mensen die financieel ondersteund worden, terwijl ik veel ‘om niet’ heb gedaan. Ook waren onze namen niet duidelijk zichtbaar, waardoor Heinrich en ik reputatieverlies leden. Terwijl wij al het werk deden. Ik kreeg geen excuses. Nu zitten we in een rechtszaak.”

Toch wil u hier afspreken, in het archief. U kent iedereen, en iedereen kent u.

„Ja. Hier heb ik al het werk gedaan. En het is nog niet af. Wat ik eigenlijk wil, is dat in de database bij elke eigenaar een klein biografietje komt. Dat lijkt me het allermooist.”

Dat zijn duizenden namen.

„Ja, ik kan daar wel mee beginnen.”

Lees ook: Hoe Nederland met de slavenhouders in Suriname afrekende

Tekst en onderzoek
Carola Houtekamer, Winny de Jong en Okke ten Hove
Fotografie
Daniel Niessen
Online vorm
Koen Smeets
Eindredactie
Menno Sedee en Anna Vossers
Coördinatie
Wubby Luyendijk