Jutka Halberstadt zit in een koffiezaakje bij de Vrije Universiteit in Amsterdam en gebaart naar de vitrine. Voordat je überhaupt aan het bestellen van koffie toekomt, heb je al allerlei zoetigheid moeten weerstaan. Zoals overal de hele dag vet en zoet eten lonkt. Halberstadt: „Iedereen met een pinpas kan 24 uur per dag een zak snoep aan huis laten brengen.”
Halberstadt is psycholoog en docent aan de VU, en als deskundige op het gebied van kinderobesitas betrokken bij de richtlijnen voor de behandeling van kinderen met overgewicht en obesitas. Ze werkt nog één dag als universitair docent en vier dagen als zelfstandig adviseur. Toevallig heeft ze nét de cijfers weer eens op een rijtje gezet, voor een college dat ze geeft.
En? Worden kinderen nu wel of niet steeds zwaarder?
„De cijfers zijn ambigu. Onder kinderen van 4 tot 12 jaar lijken overgewicht en obesitas sinds 1990 iets gedaald, tussen de 12 en 18 nam het toe. Circa één op de acht kinderen heeft overgewicht of obesitas. En dit is waarschijnlijk een onderschatting. De cijfers komen vaak uit kleine steekproeven, op basis van zelfrapportage. En wat mensen zelf opgeven, is notoir onbetrouwbaar, helemaal bij een hoger gewicht.
„Je hoeft geen statisticus te zijn om te zien dat overgewicht in de hele bevolking is gegroeid. Het stabiliseert misschien bij kinderen, maar op een te hoog niveau. Kijk naar klassenfoto’s van nu en veertig jaar geleden, dan zie je de verschillen. We zien genoeg om te weten: het gaat niet goed.”
Waarom is dat een probleem?
„Overgewicht kan uitmonden in obesitas, dat is een ziekte, met ook weer een hoger risico op andere ziektes. En het heeft grote mentale en sociale gevolgen, denk bijvoorbeeld aan pesten. Maar kinderen hebben soms ook moeite met bewegen of schamen zich voor hun lichaam. De kwaliteit van leven van kinderen met obesitas is slechter dan die van kinderen met kanker, blijkt uit onderzoek. We moeten er dus iets mee.”
Met het gewicht of met het pesten? Is het de schuld van het kind?
„Het is nooit de schuld van het kind, ook niet van ouders. Maar je hebt kind en ouders wel nodig om er als hulpverlener iets aan te doen. Heb compassie, heb empathie, probeer te begrijpen hoe het leven van kinderen eruitziet en waar ze wel of niet hulp bij willen. Niet oordelen maar steunen. Dat doe je niet door alleen te zeggen: eet gezond en beweeg wat meer.
„De kern van alles is dat je kijkt naar het kind in zijn omgeving. Overgewicht, zeker obesitas, hangt sterk samen met bestaansonzekerheid. Niet alleen armoede, ook slechte huisvesting, psychiatrische problemen, een vechtscheiding – het is vaak een clustering van rottigheid. Je moet dus op al die terreinen ingrijpen, zowel preventief door de omgeving gezonder te maken als bij de hulp aan individuele kinderen.”
Ik hoor u niets over cultuur zeggen. Speelt migratieachtergrond een rol?
„Ik denk dat opleiding en inkomen bepalender zijn. Armoede, ongezond leven en obesitas treffen dezelfde kinderen en versterken elkaar.”
Halberstadt schreef er pas nog een rapport over voor JOGG, een organisatie die gemeenten helpt de omgeving voor kinderen gezonder te maken. Daarin haalt zij zelf ook weer een lange lijst rapporten en studies aan. „Zoveel fantastische rapporten, met zoveel goede adviezen. Ja! Ja! Ja! Allemaal ja! We weten wat we moeten doen. Laten gewoon beginnen en niet wachten tot we precies weten hoe. ”
Er zijn zoveel oorzaken, je kunt toch niet alles tegelijk aanpakken?
„Niet bij een individu, dat is te overweldigend. Maar als een kind bij de dokter komt, moet je wel kijken: wat verhindert gezond gedrag? Soms moet je eerst iets anders oplossen voordat je obesitas kunt behandelen. Een dak boven het hoofd, of een depressieve moeder behandelen, voordat je een kind kan laten meedoen aan een leefstijlinterventie. Je kunt niet alles oplossen, maar je moet wel ruimte creëren om obesitas aan te pakken. Ook door te versterken wat goed gaat.
„Dat idee is niet nieuw. Vijftien jaar geleden hadden we in Amsterdam al ‘één gezin, één plan’ en ‘kind in context’. Maar de vergoeding voor een ‘centrale zorgverlener’, die een plan maakt en alle hulp voor kinderen met obesitas coördineert, is er pas sinds 1 januari. En nu zijn er te weinig centrale zorgverleners omdát het eerst niet vergoed werd. Dat komt met horten en stoten op gang. Het voelt soms als twee stappen terug zonder vooruit te gaan. Maar er is nu tenminste iets.”
Lees ook
Hoe meet je overgewicht en obesitas?
Ook de Gecombineerde Leefstijl Interventie, een intensief programma om gezonder te leren leven, wordt nu voor kinderen vergoed. Maar de resultaten vallen nog niet mee.
„Die aanpak is bewezen effectief. Maar wat níét werkt is na zo’n intensieve begeleiding niets meer doen. Gedragsverandering is supermoeilijk en het is nog moeilijker om dat vol te houden in een omgeving die tegenwerkt. De kans op terugval is groot, nazorg is dus noodzakelijk.”
Maagoperaties en bepaalde medicijnen zijn wél heel effectief. Moet je die routes niet sneller inzetten?
„Artsen die daarvoor pleiten, zien kinderen die al heel ziek zijn, die soms zelfs al diabetes type 2 hebben. Dan begrijp ik het. Tegelijk moet je nog steeds eerst aan leefstijlverandering werken om in aanmerking te komen, anders werkt het ook niet.
„Als je alles geprobeerd hebt, kun je medicatie of een operatie overwegen. Maar ik heb ooit onderzoek gedaan in een kliniek waar kinderen met obesitas intern werden behandeld – dat zou ook de laatste optie zijn. In de praktijk hadden die kinderen vaak nog geen enkele behandeling gehad. Helemaal niets. Er zijn nu meer hulpverleners en programma’s, maar ik vind het best bijzonder dat we eerst een dikmakende omgeving creëren en als kinderen daar ziek van worden gaan we in ze snijden of geven we medicatie die je levenslang moet slikken, anders kom je weer aan.”
U werkt binnen en buiten de universiteit. Hoe kijkt u naar de wetenschap?
„Universiteiten hebben drie wettelijke taken: onderwijs, onderzoek en valorisatie, ofwel maatschappelijke impact. Dat laatste is veel meer dan een interview geven of een factsheet maken. Het gaat om het hele proces: vragen ophalen bij mensen uit de praktijk, met de samenleving onderzoeksvragen formuleren, je onderzoek samen uitvoeren, resultaten delen en toepasbaar maken. En dan weer terug naar het begin: kunnen mensen en instanties er iets mee? Wat moeten we nog meer onderzoeken?”
Schuilt er in u een activist?
„Ik vind van niet. De wetenschap is onderdeel van de echte wereld, met echte mensen die echte problemen hebben. Kennis uitwisselen met de samenleving ten bate van de samenleving hoort bij je werk. Daar moet je als wetenschapper niet bang voor zijn.”