‘Hij komt’, werd ons door iemand uit de organisatie verzekerd. Tien minuten later was het zeker: ‘ja ja, de auto komt nu de straat inrijden, hij zal er bij zijn’. Het was 14 november 2019 en de man die we een uurtje later als de winnaar van de Bookspot Literatuurprijs zouden gaan uitroepen – zo wisten wij als juryleden – zou dan toch ternauwernood de prijsuitreiking bij gaan wonen. Lang was dat onzeker. Er zaten, ook toen al, wat scheurtjes in Wessel te Gussinklo’s gezondheid en een reis vanuit Zeeland duurde best lang. Maar toen hij dan toch dat zaaltje in de Haagse bibliotheek binnen kwam wandelen was de opwinding groot.
Te Gussinklo mocht slecht ter been zijn, het roken ging gewoon door. Ook in die zaal. Iemand van de organisatie stapte verbouwereerd op hem af. „Meneer, u mag hier niet roken hoor.” Te Gussinklo sloeg die aanzegging eerder vriendelijk dan bits in de wind: „O, jawel hoor”, en hij rookte vrolijk verder.
Op het podium stelden ze hem daarna de vraag wat hij zou doen met het geld dat hij zou ontvangen omdat hij op de shortlist stond. „Och, een tweedehands-autootje kopen, mevrouw.” Toen hij even later het tienvoudige in ontvangst mocht nemen omdat hij behalve de troostprijs óók de hoofdprijs had gewonnen, wist hij niet meer waar hij het had en kwam hij adem tekort. Hij kon een splinternieuwe auto kopen. Het kan bijna niet anders of dat was voor het eerst in zijn leven. Bijna tachtig was hij.
De afgelopen woensdag op 82-jarige leeftijd overleden Wessel te Gussinklo is, zo zou je kunnen zeggen, op het nippertje een gelauwerde schrijver geworden. Goed, er was al wel lof geweest voor zijn eerste twee boeken, De verboden tuin (1986) en De opdracht (1995), maar wat was hij laat gedebuteerd en wat was het nadien weer lang stil rondom hem geworden – een aantal essays en verhalen daargelaten. Maar een kleine tien jaar geleden kwam de vaart er opeens in. De vijf romans die vanaf dat moment verschenen – Zeer helder licht (2014), De Weergekeerde Bloem (2017), De hoogstapelaar (2019), Op weg naar De Hartz (2020) en (het al in zijn jeugd geschreven) De expeditie – behoren tot de interessantste werken die de afgelopen decennia in de Nederlandstalige literatuur zijn verschenen.
Cultureel jihadist
Te Gussinklo liet zich in een vraaggesprek met deze krant ooit ontvallen dat hij zichzelf lang had gezien als een „cultureel jihadist”, als iemand die de gevestigde cultuur wilde aanvallen in plaats van bevestigen. Hij was geen verfraaier. Wat je bij hem leest getuigt van een enorme trouw aan wat het (voor hem) betekent om, zoals David Foster Wallace de literatuur ooit samenvatte, er te zijn. En dat is ongemakkelijk – al valt er ook veel te lachen.
Begeren, tekortschieten, woedend zijn, verlaten of vernederd worden, er was geen schrijver in Nederland of België te vinden die het je allemaal zo unverfroren en waarachtig voor de voeten wierp. Hij is door tal van schrijvers gevormd (Sartre, Mulisch, om er een paar te noemen), maar hij laat zich nog het best typeren als een Nederlandse Dostojevski. Wie in De Weergekeerde Bloem leest hoe de verteller bij de presentatie van het boek van een concurrent ten diepste gekleineerd wordt, die waant zich in de befaamde restaurantscène in Aantekeningen uit het ondergrondse.
De kern van Te Gussinklo’s schrijversschap is evenwel zijn zogeheten Ewout Meyster-cyclus, die hij aftrapte met zijn debuut De verboden tuin, van krachtvoer voorzag met het dikke, nietsontziende De opdracht, van muziek voorzag met de superieure jazz-blend De hoogstapelaar en die hij drie jaar geleden afsloot met de, ook voor jongere mensen, uiterst boeiende Faustiaanse mannenstudie Op weg naar de Hartz. In die cyclus ligt ongeveer twintig jaar van een jongens- en jongemannenleven besloten. Het is superieure, delvende literatuur, gegoten in een vloeiende, bedwelmende stijl. Dáárom bestaat dit medium, denk je als je hem leest, er is geen ander net te vinden waarmee je dít kunt vangen.