N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Televisie-recensie In een laatste compilatie-aflevering keek een handjevol volwassen kinderen ‘hun’ aflevering van ‘Taarten van Abel’ terug. Muzikant Orville Breeveld dook in ‘Nieuwe blik terug’ dieper in de geschiedenis, naar het jaar 1729. Het jaar dat een achtjarig zwart jongetje werd geroofd uit het grensgebied van Tsjaad en gekocht door een Siciliaanse gravin.
Met een laatste compilatie-aflevering nam Simon de Jong zondag afscheid van Taarten van Abel, en de kijker van hem. Twintig jaar bakte hij elke aflevering met één kind een taart voor een bijzonder iemand in hun leven. Voor oma die net aan haar heup geopereerd is, voor de verkering sinds groep 3, voor de taxichauffeuse die je elke dag naar school brengt – want je bent blind. Al deegknedend bleken gewone kinderen bijzonder, en bijzondere gewoon. Heel licht, heel luchtig gaven kleine mensen grote antwoorden op terloopse vragen van bakker Abel.
Gisteren zag een handjevol volwassen kinderen ‘hun’ aflevering terug. De jongen die kanaries hield, had graag diergeneeskunde gestudeerd. Maar ja, die goedaardige tumor die van jongs af aan in zijn hoofd zit, zorgt helaas voor „negatieve zij-effecten”. Eén ervan was dat hij er als jongen van 9 en een half uitzag als 29. Hij showde Abel toen zijn allermooiste kanariepietjes en verwoordde profetisch de essentie van twintig jaar taartbakken met paradijsvogeltjes. Kanaries hebben karakters en eigenschappen, zei hij. Voelen ze zich rustig, niet angstig en op hun gemak, dan tonen ze zich het mooist.
Je gelooft je oren niet
De laatste aflevering van Nieuwe blik terug (NTR) maakt nieuwsgierig naar de vorige vijf, die ik om allerlei redenen (nog) niet heb gezien. De serie is bedacht door muzikant Orville Breeveld, hij presenteert het ook, en steeds gaat het over een vergeten, zwart figuur uit de Europese geschiedenis. En je gelooft je oren gewoon niet. Zondag zaten we in het jaar 1729. Een achtjarig jongetje, geboren en geroofd in het grensgebied tussen Tsjaad, arriveerde per boot aan de kust van Sicilië. Een Siciliaanse gravin kocht hem en gaf hem een nieuwe naam: Angelo Soliman. Voor 18de-eeuwse Europeanen waren „zwarte lichamen” een curiositeit, iets exotisch. Een zwart jongetje voor de heb. De gravin deed hem cadeau aan een vorst in Tsjechië, hij was inmiddels 13. Daarna werd hij overgenomen door de adellijke familie Liechtenstein uit Wenen. Op z’n 24ste was hij dienaar op het slot dat nog altijd hun naam draagt.
Was hij een slaaf? Logische vraag van Breeveld. De Weense historicus die het leven van Soliman reconstrueerde, aarzelt en vertelt dan hoe dat tóen werd gezien. Zwarte slaven waren zeer geliefd, zegt hij, en een Afrikaan was kostbaar. Solimans leven in adellijke dienst was geprivilegieerd. Hij was „goed gekleed” en werd „goed betaald”, maar vrijheid, nee, dat had hij niet. Soliman wint zijn vrijheid door een flinke gokwinst: 20.000 gulden in één keer, goed voor honderd jaarsalarissen. Nu kan hij een huis kopen en tegen de wil van zijn ‘eigenaar’ trouwen. Die ontslaat hem terstond. Precies de bedoeling. Als vrij man heeft hij in Wenen de status van notabele. Hij is lid van de Weense vrijmetselaarsloge waar destijds alle „belangrijke mensen” lid van waren (Mozart, om er een te noemen). Een zwarte vrijmetselaar. „Sensationeel”, zegt de directeur van het vrijmetselaarmuseum bij het portret van Soliman als voornaam en trots lid. En weer: „Een curiositeit.”
Solimans is door zijn goklust berooid gestorven. Tragisch, maar tragischer nog is de wending die zijn bestaan als dode nam. Keizer Franz I verordonneerde dat zijn lichaam moest worden opgezet en tentoongesteld naast exotische dieren en planten. Tien jaar lang stond Soliman – met een rok van struisveren en een ketting van mosselen – in het keizerlijke naturaliënkabinet in Wenen. Tot de hele boel affikte.
Solimans gezicht bleef bewaard in de verzameling schedels en bustes van de 18de-eeuwse arts Franz Gall. Hij onderzocht de samenhang tussen karakter en schedelvorm. Zijn dodenmasker in de collectie, dat moeten we zien als een postume eer voor Soliman, zegt de conservator ervan. Een eer die kunstenaars ten deel viel, geleerden, bijzondere karakters, en een handjevol Afrikanen.