N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Wall Street-films Films over Wall Street zijn populair in Hollywood. Hoe maak je van cijfers en beursschommelingen een goed verhaal? Met cynisme en humor.
Wie een film over Amerikaanse hebzucht, klassenongelijkheid of giftig kapitalisme wil maken, moet op Wall Street zijn. Daar wordt de toekomst van miljoenen Amerikanen bepaald. Niet door politici of ‘gewone Amerikanen’, maar door de lucky few: banken, hedgefunds, beleggers die vaak (getuige de kredietcrisis) zélf amper weten wat ze verhandelen.
Begrijpelijkerwijs maakt Hollywood daar graag films over. Tegelijkertijd leent Wall Street zich juist níet goed voor filmmaken. Het drama ligt begraven in cijfers en de complexe willekeur van beursschommelingen van nog complexere financiële producten. Hoe til je een film boven de groene en rode cijfers uit?
„Als je je vastbijt in de details en kleinigheden wordt het huiswerk”, lacht regisseur Craig Gillespie. Hij staat de pers via Zoom te woord, gezeten voor een grote poster van zijn film Dumb Money die deze week in de bioscoop komt. Volgens hem is het allerbelangrijkste dat je „het grotere verhaal vindt”.
Sommige regisseurs vinden dat verhaal in thematiek, zoals Oliver Stone. Die de excessen en verering van hebzucht van Wall Street in de jaren tachtig verfilmde in zijn film Wall Street. Maar de meesten vinden het in ware gebeurtenissen met een grote globale impact.
Martin Scorsese verfilmde het waargebeurde verhaal van Jordan Belfort, de ‘wolf van Wall Street’, die schatrijk werd door beursmanipulatie en het verkopen van waardeloze aandelen met overdreven verkooppraatjes. Films als Margin Call, Too Big To Fail en The Big Short vonden het respectievelijk in het begin, het midden en de gehele kredietcrisis.
Gillespie vond het in een recente gebeurtenis: de particuliere beleggers die miljardenbedrijven op de knieën dwongen in een beleggingsstrijd rond bedrijf Gamespot. „Daarin kwam veel samen: sociaal activisme, onvrede over inkomensongelijkheid, de opsluiting van Covid.”
Even kort: tijdens de lockdown dreef een groep van acht miljoen beleggers de prijzen op van de aandelen van videogamewinkelketen Gamespot. Beleggingsfondsen hadden gespeculeerd dat het bedrijf aan waarde zou verliezen, daar zouden zij miljoenen aan verdienen. Door de prijsstijging, van drie dollar naar vijfhonderd per aandeel, verloren die fondsen miljarden: Goliath werd verslagen door duizenden Davids met een beleggingsapp.
Gillespies zoon was één van die Davids. En vader volgde het proces met ingehouden adem: „Een leger van acht miljoen dat opstaat tegen de één procent. Dát was het verhaal.”
Ironie
Een verhaal vinden in de Wall Street-chaos is één ding, het vertellen iets heel anders. Na de cynische jaren negentig, beleefde het genre van de Wall Street-film een opleving met de kredietcrisis. De eerste film uit die golf was Too big to Fail, uit 2011, over de Amerikaanse minister van financiën in 2008: Henry Paulson. Een stille, serieuze film, met beperkt drama en veel uitleg: lange monologen over ‘credit default swaps’. Aan het eind was de crisis uitgelegd, maar keek je niet liever een van de tientallen documentaires die ook gemaakt werden?
Latere films leerden hiervan: leg alleen uit wat absoluut noodzakelijk is en maak de film zo onderhoudend mogelijk. In Margin Call (2011), over het begin van de kredietcrisis, kregen we de desastreuze grafieken waar de hele film om draaide niet eens te zien, in The Wolf of Wall Street (2013) worden luttele minuten uitleg begraven in strippers en cocaïne. En in The Big Short (2015) over de oorzaken en slachtoffers van de kredietcrisis, worden financiële begrippen uitgelegd door filmster Margot Robbie in een bubbelbad. Die films verlegden de focus van wát er gebeurt naar met wíe het gebeurt. Begrijp je het niet? Da’s niet nodig, je begrijpt de impact.
De toon van Wall Street-films is ook veranderd. Too big to Fail en Margin Call waren zich zeer bewust van de wereldschokkendheid van de crisis. The Big Short en The Wolf of Wall Street waren veel grappiger en toegankelijker. Hoe meer afstand van de economische malaise van weleer, hoe grappiger het mag zijn.
Dumb Money echoot de toon van de latere Wall Street-films. Komiek Pete Davidson is er om met wietgrapjes de druk van de ketel te halen. Compilaties, pophitjes en snelle edits zijn er om het allemaal wat flitsender te maken. En uitleg? Niet meer dan nodig is. De film volgt liever de opstarter van de beweging en zijn vrouw, „de fundering van de film”, volgens Gillespie. En wat er gebeurt met de armetierige verpleegkundige die écht iets wil veranderen: „het hart van de beweging”.
Maar Dumb Money voegt ook iets nieuws toe aan de formule: activisme. Weg met cynisme: dit is wat er gebeurt als iedereen samenwerkt. Gillespie: „Ik wil dat mensen de bioscoop verontwaardigd verlaten.”
Is dat niet ironisch, zo’n flitsende, activistische film die eigenlijk de zakken spekt van dezelfde ‘Één procent’ als Wall Street doet? Gillespie denkt van niet: „Ik ben dolblij dat Sony deze onafhankelijk gemaakte film wil distribueren. Ik wil dat veel mensen de film zien!”
En hoe liep het af met Gillespies zoon, één van de acht miljoen Robin Hoods? „Hij stapte nét op de piek eruit. Perfect getimed.”