Nepobaby’s zijn overal

Afkomst Waar en hoe je opgroeit bepaalt al eeuwen onze (carrière)kansen. Dat is nu, in de journalistiek en daarbuiten, niet anders. Erken dat, betoogt Margriet van der Heijden. Alleen zo is de status quo te veranderen.


Foto Getty Images

Toen vorige week Madeleijn van den Nieuwenhuizen in NRC een column schreef over nepotisme in de media, waren degenen die zij daar nauwelijks verhuld van beschuldigde er als de kippen bij om haar aantijgingen te ontkennen. In de journalistiek tref je ontzettend vaak nepobaby’s, zonen en dochters van bekende journalisten en mediabazen die ineens zelf als presentator, verslaggever of recensent opduiken, schreef Van den Nieuwenhuizen. En oh, wat een onzin was dat, klonk het op de sociale media. Belachelijk, want het gaat hier gewoon om overgeërfd talent. It runs in the family. Je ziet dat ook bij artsen of advocaten.

Zou het? Is het werkelijk een kwestie van louter talent? Of helpt het dat kinderen van artsen, journalisten of advocaten terwijl ze opgroeien al zien hoe het toegaat in het vak? Aan tafel de verhalen horen? Misschien bevriende vakgenoten van hun ouders ontmoeten, de omgangsvormen meekrijgen? Zodat ze, los van ‘nepo-duwtjes’ die hun ouders hen wel of niet geven, als vanzelf een beeld van het vak krijgen? Dat geeft hen toch een heel andere start dan degenen die zonder voorkennis hun weg in een nieuwe wereld moeten zien te vinden.

De reacties op sociale media deden denken aan de psychologische wijsheid dat mensen mislukkingen graag op factoren van buitenaf afwentelen, terwijl ze successen vrijwel steevast aan zichzelf toeschrijven. Op zich is dat natuurlijk een goede strategie om je door het leven te slaan. Maar het wordt vervelend als mensen in één moeite door aannemen dat alle ploeteraars hun geldzorgen of andere problemen óók aan zichzelf te danken hebben. Bovendien lukt het zelden echt om daar iets tegenin te brengen. Want wijs je erop dat omstandigheden net zo goed meewegen, of dat kruiwagens helpen, dan word je maar al te makkelijk als ‘afgunstig’ weggezet – ook dit keer werd die ‘jaloezie-kaart’ bijna direct getrokken.

Zo moest ik denken aan de verhalen die mijn oma en oudtantes, lang geleden in de jaren zeventig, vertelden over omstandigheden en de dwingende invloed daarvan op je keuzes en carrière. Mijn oma was de oudste in een gezin met zeven kinderen toen haar vader overleed. Omdat zo zijn inkomen was weggevallen, was het gezin prompt uit huis gezet en via de kerk op een bovenverdieping met een zolder beland. Terwijl de jongere kinderen daar zij aan zij sliepen, en terwijl hun moeder overuren maakte als wasvrouw, maakte mijn oma aan een strijkplank haar huiswerk, bijgelicht door een olielampje dat ze van een buurvrouw had gekregen. Huiswerk voor de mulo was het, want haar vader had gewild dat alle kinderen naar school zouden gaan – óók de meisjes. En al was de mulo dan niet de hoogst denkbare opleiding, toch kreeg mijn oma zo op haar vijftiende wel een kantoorbaan waarna ze kon meebetalen aan de scholing van haar jongere broer en zussen.


Lees ook deze column: Nepotisme in de media

Het zal geen verbazing wekken dat de jongste zus op deze manier de meeste scholing kreeg en het tot maatschappelijk werkster schopte, in die tijd een baan met aanzien. Net zo was er ook een zusje dat al op haar veertiende met school moest stoppen – misschien was zij te speels en waren de geldzorgen toen net te groot?

Grote leren schooltas

Het is zo makkelijk om succes als je eigen verdienste te zien, en als de vrucht van je harde werken. Maar zo is het natuurlijk niet. Wij zijn als punten in een netwerk en alle andere punten beïnvloeden in meerdere of mindere mate ons lot. Mijn andere oma, die alleen naar de basisschool had mogen gaan, gaf me een mooie, grote leren schooltas toen ik naar het gymnasium ging. En ik vergeet niet de mild spottende blikken van (een deel van) mijn nieuwe klasgenoten – sommige uit families waarin dubbele namen voorkwamen: waarom had ik niet gewoon een ‘pukkel’ als tas? En waarom droeg ik trouwens merkloze spijkerbroeken?

Kennelijk sloot mijn sociale kapitaal niet helemaal aan bij dat van hen. En dan had ik nog het geluk dat mijn ouders me mee sleepten naar tentoonstellingen en concerten, dat mijn vader naast zijn baan een studie (wiskunde) voltooide, en dat mijn moeder had mogen doorleren en docent was. Maar hoeveel mensen zullen niet nog veel vaker dan ik het gevoel hebben gehad dat hen iets ontging: bepaalde ongeschreven sociale regels, een dresscode, omgangsvormen en wie weet wat voor andere culturele bagage?

En vooral: hoe is dat nu? In de jaren zeventig dachten we nog, in elk geval bij mij thuis, dat we afstevenden op een maatschappij met (veel meer) gelijke kansen. Maar je moet wel een heel roze bril opzetten om vol te houden dat die wensgedachte inmiddels werkelijkheid is geworden. Zo laat onderzoek (het werd ook door Van den Nieuwenhuizen aangehaald) zien dat het aandeel kinderen uit de lagere sociaal-economische klassen in creatieve sectoren als kunst en media sinds die jaren zeventig juist van 16,4 naar 7,9 procent is teruggelopen. Omdat die sociaal-economische klassen gekrompen zijn? Of omdat de kloof opnieuw is gegroeid en nog groeit, zoals ook alle andere cijfers en graadmeters uitwijzen?

Het is makkelijk om succes als je eigen verdienste te zien

Onlangs schreef ik een inleiding bij een vertaling van een werk van Emilie du Châtelet. Zij werd in 1706 geboren in een schatrijke, adellijke Franse familie, werd door haar huwelijk markiezin en belandde in de hoogste kringen rond het Franse hof. Nadat ze, zoals van haar werd verwacht, drie kinderen had gebaard was ze ‘vrij’ om zich te wijden aan een rijk sociaal leven én aan wat haar enorm interesseerde: de natuurwetenschappen. Zo kon ze, mede dankzij een ontspannen echtgenoot, met haar minnaar Voltaire talloze ministers, adellijke vrienden en geleerden uit binnen- en buitenland ontvangen op het familielandgoed in Cirey. En tientallen wetenschapshistorici wereldwijd bestuderen nog steeds haar boeken, waaronder dat net vertaalde Grondslagen van de Natuurkunde.

Het luxe leven van Du Châtelet en haar kringen kon enkel in stand worden gehouden dankzij een heel ecosysteem met pachters, jachtopzieners, bedienden en kameniers. En wie is er bestand tegen de voortdurende aanwezigheid van personeel? Hoe kon je anders omgaan met al die meekijkende ogen dan door ze te negeren? Door eenvoudigweg dwars door je personeel heen te kijken, iets waar Du Châtelet volgens haar dienstboden óók in excelleerde?

Dwars door alles heen kijken

De tijd van Du Châtelet klinkt als lang voorbij. Net zoals de manier waarop mijn oma’s ongeveer een eeuw geleden hun jeugd doorbrachten onvoorstelbaar ver weg klinkt. Toch is dwars heen kijken door alles en iedereen in het ‘ecosysteem’ dat een bepaalde levensstijl mogelijk maakt, net zo goed iets van deze tijd. Er zijn nu alleen nieuwe manieren van negeren bijgekomen. Zoals wegkijken hoe de natuur in rap tempo verschraalt. Wegkijken van kinderarbeid in verre streken. In eigen land: dwars heen kijken door de maaltijdbezorger die door de regen naar je huis is gefietst. En niet in het minst: glashard ontkennen dat je zelf ook maar een beetje de wind in de zeilen hebt gehad, zodat je schouderophalend kunt doen alsof mensen die buiten de boot vallen of amper rond kunnen komen het meestal zelf onhandig aanpakken.

Nou ja, zullen sommigen succesvolle mensen misschien opnieuw en hardnekkig tegenwerpen: bewijst het intelligente werk van Du Châtelet dan niet dat haar familie terecht tot de bovenlaag van de maatschappij behoorde? En: waar zijn dan de werken van de dochter van de kamenier? Natuurlijk is het waar dat bijna steevast het bewijs ontbreekt dat ook (sommige) dochters van dienstboden of wasvrouwen iets in hun mars hadden. Maar het ontbreken van bewijs is geen bewijs van het tegendeel!

Dit nog los van de ethische vraag of verschillen in talent, karakter, temperament en kansen überhaupt enorme verschillen in inkomen en levensstijl rechtvaardigen – of het nu in de tijd van Du Châtelet, honderd jaar geleden of nu is.

Met het ecosysteem waarvan de Franse adel in de achttiende eeuw deel uitmaakte liep het zoals bekend verkeerd af. Ook Du Châtelets enige zoon eindigde in 1793 onder de guillotine. Net zo heeft de enorme armoede van de jaren 20 en 30 de ontwikkelingen in de wereld zacht gezegd geen goed gedaan.

En dat illustreert iets diepers: dat echte gelijkheid misschien nooit bereikt zal worden op aarde, maar dat evenmin ooit sprake is van een status quo. Vooral lijkt het te vertellen dat een gezond ‘ecosysteem’ nodig is voor ten minste een beetje stabiliteit en vrede. Alleen al daarom is het, ook voor wie al het andere niet telt, belangrijk om naast voor het eigen succes, aandacht te hebben voor anderen én hun omstandigheden.