Nederlands-Duitse tweeling op drift, hun vader moest de hakenkruisvlag buiten hangen

Geschiedenis De oorlog verbande de tweelingbroers Frank en Hendrik Hartmann uit Maastricht. Nu zijn ze hoofdpersonen in een jeugdboek. „We zijn Duitsers geworden, maar altijd ook een beetje Maastrichtenaren gebleven.”

De Nederlands-Duitse tweeling Hendrik (links) en Frank Hartmann, bij Frank thuis in Aken.
De Nederlands-Duitse tweeling Hendrik (links) en Frank Hartmann, bij Frank thuis in Aken.

Foto Chris Keulen

Frank en Hendrik Hartmann zijn een tweeling, maar hebben een ander geboortejaar. Frank kwam ter wereld tijdens de laatste minuten van 31 december 1936, Hendrik tijdens de eerste van 1 januari 1937. Toch hebben ze allebei die Nieuwjaarsdag in hun paspoort staan. Dat leek hun ouders beter, want het betekende dat Frank een lichting later zou worden opgeroepen voor militaire dienst. De schaduw van een nieuwe wereldoorlog, die hun leven en dat van miljoenen zou veranderen, hing immers al over Europa.

Het had overigens weinig gescheeld of alleen Hendrik had de geboorte overleefd. Frank werd met de tang gehaald en liep daarna blauw aan. Leg hem maar terzijde, dan redden we de ander, beval de dokter. Maar Franks en Hendriks oma van moeders kant, een ervaren vroedvrouw die erbij was, besliste anders. „Ze hield me onder de koude kraan en toen begon ik te gillen.”

Nu zijn ze mannen van 86. Nog recht van lijf en leden, Hendrik hoort alleen wat slechter. Bij Frank thuis in Aken blikken ze in keurig Nederlands met af en toe een woordje Duits terug op hun kinderjaren en de Tweede Wereldoorlog. Onlangs verscheen er een jeugdboek over hun verhaal: Opeens zijn wij de vijand. Auteur is advocaat en kinderboekenschrijver Roland Mans, een neefje van beide heren.

De eeneiige tweelingbroers werden geboren in Maastricht. Ze kregen de Duitse nationaliteit. Die van hun vader, een staalarbeider die in 1928 voor werk naar de Limburgse hoofdstad was gekomen en daar wortel had geschoten. Hun Nederlandse moeder had bij het huwelijk ook de Duitse nationaliteit aan moeten nemen. Aan aandacht voor de tweeling van familie en de buurt was geen gebrek. De Duitse bezetting van Maastricht, op 10 mei 1940 in een paar uur een feit, veranderde daar niets aan. Hun ouders hadden weinig op met het nazisme. Het strookte niet met hun katholieke geloof.

Portret van vader Hartmann met zijn zoons. Foto uit het familiearchief.
Foto Chris Keulen

Hakenkruisvlag

De oorlog kwam akelig dichtbij toen een Britse bom op 27 november 1941 bij vergissing de Maastrichtse wijk Blauwdorp trof. Frank: „Die viel een paar honderd meter verderop. De ramen en muren trilden. We zijn met anderen de kelder in gevlucht. Een buurvrouw bad de rozenkrans. Vader is daarna gaan helpen. We wisten dus al gauw van de 24 doden.”

Op 18 april 1942 belde een Duitse officier aan, vertelt Frank. „Of mijn vader wist wat voor een dag het twee dagen later zou zijn? Hij had geen idee. Het bleek Hitlers verjaardag te zijn. We kregen een hakenkruisvlag die we als Duitsers op de 20ste verplicht moesten uithangen.”

Daar zal in de buurt over gesproken zijn. Niet veel later werd in het huis achter hen een ouder Joods echtpaar weggehaald. Hendrik slikt: „Die mensen zijn nooit meer teruggekomen. Het spookt nog altijd door mijn hoofd, ook omdat ze misschien gedacht hebben dat ze door onze familie zijn verraden.”

Aan het einde van dat jaar riep Duitsland hun vader onder de wapenen. Frank: „We zijn nog één keer naar Voorschoten geweest, waar hij zijn legeropleiding kreeg. Daarna verdween hij voor jaren uit beeld. Godzijdank hoefde hij niet naar Rusland. Hij ging naar het Franse Caen. Vanwege zijn technische vakmanschap moest hij daar aan materieel sleutelen.”

Uit angst voor wraak tijdens de bevrijding vluchtte moeder Hartmann met haar 7-jarige zonen op 5 september 1944 naar Duitsland. „Aken lag al grotendeels in puin door de bombardementen”, herinnert Frank zich. „In Keulen stond alleen de Dom nog overeind. Ook andere steden waren vol verwoestingen. Veel tijd om erbij stil te staan, hadden we niet. Het was vooral zaak om een plek te bemachtigen in de overvolle treinen. Op open vrachtwagons zijn we naar het zuiden gereisd. Geallieerde vliegtuigen konden je onder vuur nemen. Ik lag tegen onze rugzak. Een oudere man naast me viel in slaap en rolde zo boven op me.” In enkele dagen tijd reisden de Hartmanns naar het Beierse dorp Oberleichtersbach, waar de oorlog ver leek. In ruil voor onderdak bij een boerenfamilie moest er flink gewerkt worden, ook door de jongens. „We zorgden voor de koeien, varkens en kippen, pootten aardappelen en oogstten ze later ook weer.” Tussendoor gingen de Maastrichtse jongens naar school.

Hendrik (links) en Frank Hartmann in Aken. Foto uit het familiearchief.
Foto Chris Keulen

Banaan en cola

In de loop van 1945 was niet langer de vraag of het dorp door de geallieerden onder de voet zou worden gelopen, alleen nog door wie. De angst was groot dat het de Russen zouden worden. Toch deden Frank en Hendrik twee weken voor het einde van de oorlog met andere kinderen uit het dorp nog hun eerste communie. „En gek genoeg was het ook groot feest”, zegt Frank. „Kort daarna kwamen de Amerikanen. Ze waren maar net de eersten. De Russen stonden dertig kilometer verderop.”

De Amerikanen sloegen dicht bij het dorp hun kamp op. De jongens deden klusjes voor de militairen. Ze verzamelden bijvoorbeeld hout en kregen dan chocola. „We hebben toen ook voor het eerst cola gedronken en een banaan gegeten.”

In 1946 ging moeder met haar zonen terug naar Nederland. Haar broer, inmiddels tolk voor de Amerikanen, smokkelde hen over de grens. In Maastricht was de ontvangst niet hartelijk. De vriendjes van vroeger sneerden: „Kijk, daar zijn de Pruuse [Duitsers]” en weigerden met Frank en Hendrik te spelen. En na een week stond de politie al aan de deur. „Moeder moest lopend tussen twee agenten mee naar het bureau. Daarna werden we uitgezet. Moeder moest op last van de Britse bezettingsmacht vier weken de gevangenis in vanwege illegale grensoverschrijding.”

Tijdens die detentie gingen de jongens naar hun grootouders in Düsseldorf. „Daar stond nauwelijks meer iets overeind en heerste honger”, vertelt Hendrik. Van het weinige dat ze te eten kregen, herinnert de tweeling zich bietensoep en maïsbrood „dat als zand uit elkaar viel”. Opa stierf gedurende hun verblijf „van alle ellende”. Nadat moeder uit de gevangenis was gekomen, vertrok ze met haar jongens naar het eerdere adres in Beieren, waar de leefomstandigheden beter waren. Frank en Hendrik gingen er naar school en werkten daarna mee op het land.

Daar waren ze op een dag koeien aan het hoeden, toen de zoon van de boer hen naar huis maande. Daar troffen ze hun vader, sterk vermagerd, aan. De jongens aarzelden even. Ze hadden hem drie jaar niet gezien. „Daarna nam hij ons in de armen.”

Hun vader kon met zijn technische achtergrond aan het werk voor de Amerikanen. Hij zocht ook een eigen plek voor zijn gezin en vond die met een kamer in een vluchtelingenhotel in Bad Brückenau. Het zat er vol met Ausgebombten en anderen die door de oorlog geen thuis meer hadden. Het waren karige jaren in een land dat opnieuw moest beginnen. Af en toe verlicht door voedselpakketten die door familie van hen in de VS werden toegestuurd.

Beter ging het pas weer nadat het gezin naar Aken was verhuisd, waar vader een werkplaats voor autoveren begon en Frank en Hendrik begonnen op het gymnasium. De plek, op een paar honderd meter van de Nederlandse grens, was geen toeval. Ooit zouden ze terugkeren, was de bedoeling.

Maar voorlopig kon niemand zomaar de grens over. Frank wijst door het raam van zijn Akense appartement naar de Vaalserberg. „Daar bij het Drielandenpunt hebben we in 1948 de familie uit Maastricht voor het eerst weer gezien. Via een riviertje vlakbij staken we ook weleens illegaal de grens over. Dan pakten we in Vaals de bus naar Maastricht.”

Van een definitieve terugkeer naar de Limburgse hoofdstad kwam het nooit meer. Vaders zaak ging te goed en liet zich niet meer verplaatsen. Zijn zonen gingen naar het gymnasium en werkten na schooltijd mee in de onderneming.

Illegaal de grens over

Frank nam uiteindelijk de zaak van zijn vader over en begon een machinehandel, waarvan de klantcontacten hem over de hele wereld brachten. Hendrik (in Duitsland Heinz genoemd) werd gynaecoloog. „We zijn Duitsers geworden, maar altijd ook een beetje Maastrichtenaren gebleven”, vindt Frank. Ze komen er nog geregeld. Hun geboortestad ligt een dik half uur rijden van hun voordeur.

Slachtoffers van de oorlog zijn de mannen niet, vinden ze zelf. Goede herinneringen aan het buitenleven in Beieren wegen zwaarder dan die aan nare, angstige momenten. Hendrik laat een foto van de tweeling met hun moeder uit die dagen zien: „Je ziet de warmte die ze uitstraalt. Onder alle omstandigheden probeerden onze ouders een veilig thuis te bieden.”

Hendrik denkt zelfs nog steeds profijt te hebben van de moeilijke tijd van toen: „Op de Beierse boerderij en later in het bedrijf van onze vader hebben we leren werken. Daar zijn we flinke jongens geworden.” Frank knikt. „En na de moeilijke jaren ging het alleen maar beter. We hebben kunnen studeren, kunnen delen in de welvaart. Maar het had ook heel anders kunnen lopen. Als vader niet was teruggekomen uit de oorlog, hadden we alleen maar armoede gekend.”