Met Anima Obscura heeft Nanine Linning haar visitekaartje afgegeven als de nieuwe artistiek leidster van Scapino Ballet Rotterdam. Midden in de coronaperiode, in 2021, maakte zij deze monsterproductie voor Theater Bielefeld – Linning werkte de laatste jaren voor een aantal regionale theaters in Duitsland. In Rotterdam, de stad waar zij haar eerste schreden als choreografe zette voor datzelfde Scapino Ballet Rotterdam, wordt de voorstelling van ruim anderhalf uur nu uitgevoerd door een ensemble van 23 dansers, 67 musici van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, 48 zangers van Laurens Symfonisch, harpist Remy van Kesteren, sopraan Aphrodite Patoulidou en bariton James Atkinson. Groot durven denken heeft zij altijd al gedaan en in Duitsland is die eigenschap tot volle wasdom gekomen.
Anima Obscura is een theatrale verhandeling over ons verlangen naar onsterfelijkheid. Dat is zo oud als de mensheid zelf en tegelijkertijd actueler dan ooit, aldus Linning. Zij stelt dat het opgepompte en opgepimpte ideaalbeeld dat mensen van zichzelf presenteren op sociale media net zo goed als bezwering van de eigen sterfelijkheid gezien kan worden. Angst vermengd met verlangen en ijdelheid. Net zo verschilt de zoektocht van de alchemisten naar het levenselixer niet zo veel van de technologische ontwikkelingen die het sterfelijke, menselijke lichaam steeds ‘overbodiger’ maken.
Linning stelt dat het opgepompte ideaalbeeld op sociale media als bezwering van de eigen sterfelijkheid kan worden gezien
Nieuw zijn die gedachten niet. Met haar vormgeversteam trekt Linning weer alle registers open. Ontwerpster Irina Shaposhnikova ontwierp met ultralicht neopreen renaissancistisch geïnspireerde kostuums en videokunstenares Claudia Rohrmoser schiep beelden van sierlijke handen, hologrammen en animaties die als organismen onder de microscoop ronddrijven. Ondanks de inzet van dergelijke nieuwe(re) technologie komt Anima Obscura wat ouderwets over.
Sierturnen
Dat ligt in de eerste plaats aan de choreografie, die eigenlijk nooit doorstroomt maar van plastische pose naar sculpturaal tableau beweegt, steeds gericht op heftige uitdrukking van angst, verlangen, verdriet, wanhoop. Maar met de telkens ver reikende, gespannen armen, de fraai uitgelichte beweeglijke rompen en de hoog getilde benen draait het meestal uit op een soort naar expressiviteit lonkend sierturnen. Binnen de verschillende delen van de choreografie is bovendien weinig sprake van ontwikkeling, deels omdat het tempo vaak laag is. Op de dynamische delen in Brahms’ Deutsches Requiem vormen de dansers een wervelende en tollende massa. Andere scènes waarin zij in groepen over het toneel bewegen, ogen gewoon rommelig.
In het plaatjesboek waarvan Lining de pagina’s langzaam omslaat, wordt de ontwikkeling van de mensheid geschetst. Daarbij gebruikt Linning nu en dan effectieve, bekende beelden, zoals de pietà en de gemartelde Sint Sebastiaan. Het einde stemt niet vrolijk; in een vuurrode hellegloed schrijden de dansers over een diagonale lijn plechtig hun onvermijdelijke lot tegemoet.
Door de algehele traagheid en de voortdurende suggestie van diepgang is Anima Obscura, hoe goed ook gespeeld, gezongen en gedanst, een hele zit. Het premièrepubliek heeft er geen moeite mee en geeft een donderende ovatie. Maar het grootste genot in de voorstelling komt als harpist Remy van Kesteren de snaren kastijdt of sopraan Patoulidou haar partijen zingt, van fluisterzacht tot vol en krachtig. Bij de emotie die zij in haar stem weet te leggen, helder en puur, valt alle theatrale opsmuk even in het niet.
Lees ook
Lees ook Choreograaf Ed Wubbe: ‘Mijn grote lol is natuurlijk dat ik het 32 jaar heb volgehouden’
