Na ‘Srebrenica’ wilde Nederland nooit meer leunen op buitenlandse inlichtingen. Daar slaagde het niet in

Bij het ‘Venlo-incident’ in 1939 waren de Nederlandse militaire inlichtingendienst, Britse diensten en nazi-Duitsland betrokken. De foto is van de reconstructie van dit incident in 1948.


Foto Nationaal Archief

Inlichtingendiensten Historicus Bob de Graaff schreef op basis van uitgebreid archiefonderzoek een boek over de geschiedenis van inlichtingendienst MIVD. Rode draad is de samenwerking met zusterdiensten, die tot trauma’s en tot successen heeft geleid. „Srebrenica bewees dat afhankelijkheid van bevriende inlichtingendiensten in de praktijk niet werkte.”

Gebroederlijk stonden ze tijdens de persconferentie van 4 oktober 2018 bij elkaar. Nadat toenmalig MIVD-chef Onno Eichelsheim had verteld hoe zijn dienst in april had voorkomen dat vier Russen elektronisch inbraken bij het hoofdkwartier van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) in Den Haag, prees de Britse ambassadeur Peter Wilson „de briljant uitgevoerde actie van de Nederlandse veiligheidsdiensten”. Even later, aan de andere kant van de Atlantische Oceaan, maakte het Amerikaanse departement van Justitie bekend de Russen te vervolgen voor hetzelfde soort hack-activiteiten op andere plekken.

De coördinatie in de optredens van de drie westerse partners werd toentertijd geduid als uiting van grote eendracht van het Westen tegenover Moskou. Dat er meer achter schuilging, blijkt uit het deze vrijdag verschenen boek over de geschiedenis van de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst: Ongekend en onderscheidend, de geheime geschiedenis van de MIVD. De MIVD had nooit tot zijn geslaagde actie kunnen komen zonder belangrijke informatie van westerse zusterdiensten, schrijft emeritus hoogleraar Bob de Graaff.

Al in 2016 hadden de buitenlandse collega’s de MIVD geattendeerd op een nieuw soort spionage van Moskou. Russische medewerkers van inlichtingendienst GROe hadden geprobeerd via de wifi in te breken op het netwerk van het wereld-antidopingagentschap WADA in Lausanne, dat doping door Russische sporters onderzocht. De Graaff schrijft: „De MIVD bleef bij deze collega’s net zo lang aandringen totdat het in oktober 2016 tot een ‘bilat’ (bilateraaltje) kwam, waarop deze de namen noemden van twee hackers die bij de operatie tegen het WADA actief waren geweest: Aleksei Morenets en Evgeniy Sebriakov.”

De namen van de beide Russen werden opgenomen in het zogeheten ‘alerteringssysteem’ op Schiphol. Op dinsdag 10 april 2018 meldde Schiphol aan de MIVD dat over minder dan twee uur beide hackers, gewoon onder eigen naam reizend, op de luchthaven zouden landen. Niet veel later werden werden ze, na de verstoring van hun actie, weer op het vliegtuig naar Moskou gezet.

Een onderschatte bron van kennis

De episode is maar een van de vele voorbeelden van de sterke onderlinge afhankelijkheid van westerse diensten. Het thema loopt als een rode draad door het boek van De Graaff die naar eigen zeggen vrijwel alle archieven van de MIVD kon inzien, voor zover die werden bijgehouden. De intensieve samenwerking tussen de diensten levert een nog altijd onderschatte bron van kennis op, zegt de emeritus hoogleraar tijdens een toelichtend gesprek in zijn woonplaats Grathem, Noord-Limburg. „De handboeken voor inlichtingenstudies staan vol met beschrijvingen van ‘Humint’ [menselijke bronnen], ‘ Sigint’ [elektronische bronnen] en ‘Masint’ [alles wat meetbaar is]. Maar dat pakweg 80 procent van de informatie, ook bij de CIA, afkomstig is van zusterdiensten, lees je zelden.”

Met het ‘Venlo-incident’ liep de Nederlandse spionnenwereld zijn eerste ‘inlichtingentrauma’ op

Dat deze samenwerking zowel een zegen als vloek is, blijkt overvloedig uit de honderdtienjarige geschiedenis van de MIVD en zijn voorgangers. Zo ging het dramatisch mis eind 1939, een half jaar voor de Duitse inval in Nederland. GS III, een van de voorlopers van de MIVD, had contact met de Britten. Zij meldden de Nederlanders dat zij in contact stonden met hoge Duitse officieren. Die zouden uiterst kritisch zijn over Hitlers aanvalsstrategie. Polen was een paar maanden eerder aangevallen en bezet door de Duitsers. De officieren zouden bereid zijn, zo meldden de Britten, tot een ontmoeting op Nederlands grondgebied, op dat moment nog niet aangevallen.

Op 9 november 1939 kwam het inderdaad tot een afspraak bij café Backus, in het niemandsland tussen Nederlandse en Duitse slagbomen op de grens bij Venlo. Het samenzijn liep echter heel anders dan GS III had gehoopt. Het Duitse gezelschap bleek te bestaan uit nazi’s. Vanuit Duitsland reed een overvalwagen met een speciaal SS-commando het terrein bij café Backus binnen. Een schietpartij volgde, twee Britse officieren van MI6 werden overmeesterd en meegenomen naar Duitsland. Een Nederlandse GSIII-officier overleed even later in een Duits ziekenhuis aan zijn schotwonden. Met het ‘Venlo-incident’ had de Nederlandse spionnenwereld zijn eerste ‘inlichtingentrauma’ opgelopen, aldus De Graaff.

Een tip van MI6

Een tweede trauma volgde een halve eeuw jaar later, opnieuw met afhankelijkheid van buitenlandse informatie als kern en een dramatische, dodelijke afloop. Nederland had besloten zonder veel ondersteuning van eigen inlichtingendiensten deel te nemen aan een vredesoperatie van de Verenigde Naties. In 1994 loste legereenheid Dutchbat III de Canadezen af, die de moslimenclave Srebrenica hadden beschermd tegen agressie van de Bosnische Serviërs in de Joegoslavische burgeroorlog. Commandant Thom Karremans van Dutchbat III vond militaire inlichtingen niet nodig. De Graaff schrijft: „Hij had trouwens ‘geen idee wat Nederland zelf zou kunnen betekenen op het terrein van de inlichtingen’. Als hij daar behoefte aan had, vroeg hij dat in de VN-lijn, maar die had ‘nauwelijks informatie’ die relevant was voor Dutchbat of wilde die niet afstaan”.

In de zomer van 1995 kreeg de Britse geheime dienst MI6 een belangrijke tip. Een bron dicht bij de Bosnisch-Servische generaal Ratko Mladic meldde dat diens leger de aanval zou openen op de enclave Srebrenica. Wanhopig probeerden de Britten de Nederlanders te waarschuwen. Hun contactpersoon bleek echter een andere baan te hebben gekregen, een andere hoge officier was op vakantie. Op 11 juli begonnen de Bosnische Serviërs hun aanval en werd de enclave overmeesterd. Meer dan achtduizend moslimmannen vonden de dood.

Voor de Militaire Inlichtingendienst, de directe voorloper van de MIVD, was het duidelijk. Een situatie als in Srebrenica mocht nooit meer voorkomen.

Voor de Militaire Inlichtingendienst, de directe voorloper van de MIVD, was het duidelijk. Dit mocht nooit meer gebeuren. De Graaff haalt in zijn boek toenmalig MIVD-chef Bert Dedden aan die in 2003 zei: „Srebrenica bewees dat afhankelijkheid van bevriende inlichtingendiensten in de praktijk niet werkte.” Weliswaar was samenwerking met buitenlandse diensten, zoals de Britse, Amerikaanse en zeker ook de Israëlische, onontkoombaar en vaak heel nuttig, maar bij toekomstige militaire missies moest er ook een eigen inlichtingenapparaat mee. Dat gebeurde in Afghanistan (2002-2021), en in de lucht boven Kosovo (1999). Ook hield de MIVD afstand van de beweringen van de Amerikaanse en Britse inlichtingendiensten dat de Iraakse dictator Saddam Hussein massavernietigingswapens in huis had, achteraf bezien een correcte inschatting.


Lees ook: Hoe Nederland met ondeugdelijke informatie de strijd met IS aanging

Nog in juni 2013 hamerde het ministerie van Buitenlandse Zaken in de Internationale Veiligheidsstrategie op het belang van autonomie bij de inlichtingenverwerving. „Een stevige en onafhankelijke Nederlandse inlichtingenpositie is van fundamenteel belang”, citeert De Graaff het stuk in zijn boek .

Gezien deze stellingname vindt de historicus het opmerkelijk wat er korte tijd later, in het najaar van 2014, gebeurde toen Nederland ging meedoen met Operation Inherent Resolve. Een grote internationale coalitie trok onder leiding van de Amerikanen ten strijde tegen terreurorganisatie Islamitische Staat, die Irak dreigde te overlopen. Den Haag zond zes F-16’s naar legerplaats Snow City in Jordanië om van daaruit in Irak te gaan bombarderen. Zes was weinig vergeleken met bijvoorbeeld de twintig F16’s die boven Kosovo actief waren geweest en daar verkenningswerk hadden gedaan dat indruk maakte op de bondgenoten. De zes F16’s, later zelfs verminderd naar vier wegens onderhoudswerkzaamheden, zouden veel aan bombarderen toekomen, maar veel minder aan verkennen. Andere verkenningsmiddelen van Nederland, zoals drones, ontbraken.

De Graaff vond het een opmerkelijke keuze: twintig jaar na Srebrenica maakte Nederland zich voor inlichtingen toch weer grotendeels afhankelijk van buitenlandse partners. Hij schrijft: „Bij het begin van de Nederlandse deelname werd op politiek niveau besloten dat Nederland genoegen zou nemen met de informatie die de bondgenoten (in feite de Amerikanen) zouden aanleveren; Nederland zou geen eigen capaciteit inzetten.”

Kritische Fransen

De consequentie: Nederland had maar weinig mogelijkheden om door de Amerikanen aangereikte informatie zelf te controleren. In het toelichtend gesprek contrasteert De Graaff deze houding met die van de Fransen, die zelf zoveel mogelijk vooraf doelen verifiëren die ze aanvallen. „Op een belangrijk moment, tijdens een andere oorlog, corrigeerden de Fransen op die manier de VS. Die hadden over een bepaalde aanval die de Fransen zouden uitvoeren, gezegd dat ze op luchtfoto’s geen risico voor burgers hadden waargenomen. Op eigen fotomateriaal dat de Fransen vervolgens ter voorbereiding maakten, dook echter een schoolgebouw op.” De school had net tussen twee fotomomenten van de Amerikaanse verkenning boven het gebied gezeten en was dus niet vastgelegd.

In zijn boek legt De Graaff een relatie tussen de afwezigheid van een goede, eigen Nederlandse controlemogelijkheid en het drama dat zich in de nacht van 2 op 3 juni 2015 afspeelde. Toen vielen twee Nederlandse F-16’ s een bommen-opslagplaats van IS in de Noord-Iraakse stad Hawija aan. Volgens Amerikaanse berekeningen en informatie vooraf zou er alleen een schuurtje naast de opslag worden beschadigd. In werkelijkheid werd een halve woonwijk vlak bij de opslag weggevaagd. Ten minste zeventig burgers kwamen om. Achteraf bleken er veel meer explosieven op het terrein gelegen te hebben dan Amerikaanse verkenningen hadden waargenomen. „Het maakte pijnlijk duidelijk waartoe begrenzing van de eigenstandigheid kon leiden”, schrijft De Graaff.

Ontvoering Mladic

Gelukkig voor de MIVD had ‘Srebrenica’ ook een positievere nasleep. Zo voerde de dienst, samen met westerse zusterdiensten, in 2011 een opmerkelijke operatie uit in voormalig Joegoslavië , ontdekte De Graaff in de archieven in de Frederikkazerne te Den Haag. Het aandeel van de MIVD in het naar het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag brengen van oorlogsmisdadiger Ratko Mladic bleek groter dan tot nu toe bekend was. De dienst gebruikte bijvoorbeeld succesvol Servische criminelen als informanten om de verblijfplaats van Mladic te achterhalen. „Ongekend” zegt De Graaff, „want lange tijd had de dienst zich alleen bediend van keurige zakenlieden en diplomaten als informanten”.


Lees ook: Hoe Mladic gepakt werd (2011)

Op basis van de informatie van de criminelen ontwikkelde de MIVD vergevorderde plannen om Mladic uit Servië naar Bosnië te laten ontvoeren, en van daaruit over te brengen naar de Scheveningse strafgevangenis. Twee keer moest de actie worden afgeblazen doordat de Servische regering er lucht van kreeg. De plannen overtuigden diezelfde regering er echter van dat ze Mladic beter kwijt dan rijk konden zijn; hij was een sta-in-de-weg voor de Servische ambities lid te worden van de EU. En dus werd Mladic niet door criminelen ontvoerd, zoals eerst het plan was, maar op 26 mei 2011 door Servische veiligheidstroepen opgepakt en overgedragen aan het tribunaal in Den Haag.

Zandbak

Nog meer succes voor de MIVD was er bij de ‘operatie-Zandbak’, eveneens een uitvloeisel van intensieve samenwerking met bondgenoten. Op foto’s waren omwoelde plekken van ongeveer vijftig meter doorsnee in de Syrische woestijn aangetroffen. Vermoed werd de aanwezigheid van giftige stoffen die aan het oog van internationale inspecties moesten worden onttrokken. Eerder had Syrië het wereldnieuws gehaald met gruwelijke gifgasaanvallen op eigen burgers.

Voorzien van informatie van de foto’s trokken twee MIVD-ers met een auto de Syrische woestijn in. In een geheim compartiment van hun voertuig was een opklapbare boor verborgen. Na enig wrikwerk in het leem van de woestijnbodem namen de MIVD-ers grondmonsters van materiaal waarvan zij vermoedden dat er giftige stoffen in zaten. Met twaalf bakken woestijngruis, aarde en zand in de auto, reden ze terug naar de grens. Nadat ze die veilig waren overgestoken, werd het materiaal bij een laboratorium in Nederland afgeleverd. Analyse daar toonde onomstotelijk de aanwezigheid van elementen van de ultragiftige stof sarin aan, alsmede van het zenuwgas VX.

„Zoals gehoopt, scoorde de MIVD internationaal goed”, schrijft De Graaff. „Van een tamelijk onbeduidende laatkomer in de internationale inlichtingenwereld” was de dienst uitgegroeid „tot een organisatie die internationaal meetelt.”