Na een acteercarrière van 70 jaar (en drie autobiografieën) zwaait Michael Caine af

Michael Caine (90) leunt op zijn rollator. Om hem heen rijzen de smetteloze witte grafstenen van de gevallenen tijdens de landing in Normandië. Voor hem ligt het graf van een jongen die hij zelf de dood in commandeerde. „Wat zonde!” Zijn ogen zijn waterig van ouderdom. Daarachter giert woede, dan verdriet: „Wat zonde…”

Het is een van de laatste scènes die Caine (90) speelde, en een van de meest ontroerende. The Great Escaper, is Caines laatste film: het waargebeurde verhaal van een 89-jarige veteraan die uit het bejaardentehuis ontsnapte om naar de herdenking van D-Day te gaan. Een laatste reis voor zowel hoofdpersoon Bernie Jordan als voor de acteur die hem speelt. Het is geen goede film. Een tranentrekker met zware mineurakkoorden en aspartaam-zoete speeches over oorlog en liefde. Maar wonderwel doet een verweerde, door de tijd mishandelde Caine ’m leven. Je blijft achter in tranen, om WOII, om de bejaarde liefde, maar misschien vooral om het einde van de zeventig jaar lange carrière van een iconische acteur. Die onverwoestbaar bleek, zich telkens opnieuw uitvond.

Caine gaat schrijven, zegt hij. Dat doet hij al jaren graag, met name over zichzelf. Sinds 1992 publiceerde hij drie autobiografieën. Elke keer denkend dat het de laatste is, elke keer zichzelf verrassend met nóg meer jaren en succes.

Zijn eerste, What’s it all about? An Autobiography, was bedoeld als vaarwel aan het publieke leven. In 1992, slechts zes jaar na hij zijn tweede Oscar won voor Woody Allens Hannah and her Sisters, was Caine filmster af. Films flopten. De gruwelijke misser Jaws: The Revenge was een dieptepunt (maar financierde volgens Caine wel een prachtig huis). De rollen droogden op. Dus schreef Caine ‘voor eens en voor altijd’ zijn verhaal op: hoe hij zich vanuit de armoede naar een leven vol luxe en ‘birds’ (meisjes) acteerde. Zonder dat Caine het wist, zaten in die autobiografie de zaadjes voor zijn glorieuze comeback: Caine is een acteur die zich eindeloos en moeiteloos aanpaste aan wat de filmindustrie van hem wilde.

https://www.youtube.com/watch?v=vTiiMIvtiuY

Met een naam als Maurice Micklewhite – snel veranderd naar Michael Caine – wordt je van de filmposter afgelachen. Met een povere afkomst als Caine/Micklewhite ook, in de klassenmaatschappij van naoorlogs Engeland. Daarnaast was zijn slaperige sexappeal te vrouwelijk en ‘gay’ voor die tijd, vergeleken met het tall, dark and handsome dat de norm was. En problematischer: Caine had een vet Cockney-accent.

In de vroege jaren zestig speelde Caine dus júíst de sjieke, ‘vrouwelijke’ generaal. Zoals in Zulu (1963), zijn grote doorbraak. Toen in de jaren zestig het schoonheidsideaal veranderde, veranderde Caine mee. Met Alfie, een platte, Cockney vrouwenverslinder, vond Caine wereldwijd succes.

In de jaren erna veranderde Caine in een wereldster. Een acteur die films draagt op zijn persoonlijkheid, in plaats van met zijn acteren. Hij koos meestal voor het geld: grote, slechte blockbusters als Beyond the Poseidon Adventure (1979) maar mixte er genoeg films als The Man who would be King (1975) doorheen om ook bij critici geliefd te zijn. Tot de tijd vat op hem kreeg. Caine werd te oud om filmster te zijn, te groot om in bijrollen te spelen.

Het was Jack Nicholson die zorgde voor Caines ‘tweede termijn’ in de filmwereld, schrijft Caine in zijn tweede autobiografie The Elephant to Hollywood. Caine moest, volgens Nicholson, het filmsterrendom opgeven, en karakteracteur worden. Zoals Nicholson zelf, werd Caine een geliefde inhuurkracht. Iemand met gezag die twintig minuten de show steelt in topfilms. Voor zijn weeshuisbaas in The Cider House Rules (1999) won hij zijn tweede Oscar, met zijn vaderlijke butler in Batman-films (2005-2012) creëerde hij een nieuwe generatie Caine-fans.

Kaviaar

Maar wat maakt Caine zo goed? En waarom lukte het hem telkens zichzelf opnieuw uit te vinden? Zijn biografieën gaan niet verder dan: „Charisma”. Zijn acteerlessen stoppen bij: „Niet te veel knipperen.” De manier waarop Caine zijn leven neerpent, is sowieso niet inzichtelijk. Sterker nog: zijn platte stoerdoenerij breekt de illusie van de bodemloos emotionele Caine op het scherm.

In tien pagina’s hangt hij vier keer met The Beatles én The Stones. Iedereen met succes is zijn „goede vriend”, Sean Connery zag hém als „beste vriend”. Bescheidenheid wordt opgediend met kaviaar en champagne. Er zijn gelukstreffers met emotionele diepgang – als Caine champagne drinkt op de plek waar zijn vader vis verpakte – maar die worden doodgeslagen door een steriele beschrijving van hoe Caine zijn eerste vrouw en kind achterliet. En dan zijn er de stupide anekdotes, één eindigend met: „We hadden ruzie. Maar Robert had natuurlijk gelijk, en nu eet ik regelmatig olijfolie en knoflook bij mijn maaltijden.”

En tóch weet je uiteindelijk wat Caine zo bijzonder maakte. Hij is een emotionele atleet. En zoals je van een profvoetballer geen diepzinnige verhandeling over lichamelijke genie krijgt, krijg je dat ook niet van Caine over acteren. Geen perspectief op een leven als acteur, geen ideeën over de kunst. Wat je van Caine moet verwachten, is niet dat hij het analyseert, maar dat hij het vóélt, en dat jij dat mag aanschouwen.

https://www.youtube.com/watch?v=OOC405S_owE

Dat zie je in die laatste scènes van The Great Escaper. Caine is terug in het bejaardentehuis. Hij stond in alle kranten. Cameraploegen omsingelen het tehuis. De roem doet hem pijn. Hij is een held? Waarom? Wat heeft hij gedaan met het leven dat al die doden in Normandië hem hebben gegeven? Zijn vrouw raakt hem aan, en zegt: „We hebben nooit één seconde van onze tijd samen verspild. Oké, we hebben alleen normale, alledaagse dingen gedaan. Maar verdomme, wat deden we ze goed!”

Caine vervormt zijn gezicht. Hij is blij met zijn leven. En verdrietig dat het over is. Hij voelt het.