Muzikale wandeling door Amsterdam, van het IJ naar het Rijks

Componist Hawar Tawfiq is geboren in Iraaks Koerdistan en verkreeg twaalf jaar geleden de Nederlandse nationaliteit, vijftien jaar nadat hij hier was aangekomen. Op een mistige herfstdag in 1998 zag hij Amsterdam voor het eerst. De overweldigende, labyrintische impressie die de stad bij hem achterliet heeft hij gevangen in zijn nieuwste werk. Tawfiq schreef rIJks voor groot orkest ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van Amsterdam. In de NTR ZaterdagMatinee was de wereldpremière, door het Radio Philharmonisch Orkest en chef Karina Canellakis, in een programma met ook Ravels Pianoconcert in G en Bartóks De houten prins.

Tawfiq, opgegroeid in de westerse klassieke traditie, maakte de afgelopen jaren indruk met zijn orkestwerken. Hij heeft een aantrekkelijk, kleurrijk en veelzijdig idioom, waarin ook invloeden van Koerdische volksmuziek doorklinken. Die Koerdische liedjes leerde hij trouwens pas in Nederland kennen. De combinatie van complexe compositietechnieken en volksmuziekmelodieën heeft Tawfiq gemeen met Bartók en ook met de vroege Stravinsky van de Ballet Russes, waar rIJks bij vlagen aan doet denken.

Gewaagde solo werkt

De merkwaardige typografie is een samensmelting van begin- en eindpunt van de Amsterdamse wandeling die Tawfiq in zijn werk verklankt. Van de mist en de schepen op het IJ lopen we naar het Rijksmuseum, dat symbool staat voor cultuur en geschiedenis. Het is echte programmamuziek: de mysterieus aanzwellende en afnemende openingsakkoorden doen denken aan mist en golfslag, daarna vertolkt een schitterende uitgesponnen altfluitsolo de eenzame, overweldigde wandelaar. Deze solo beslaat zowat een derde van de totale duur van nog geen kwartier: best gewaagd, maar het werkt. Het samengaan van orkestratievernuft en opvallende solo’s tekende ook eerder werk van Tawfiq, zoals zijn Bosch Requiem en M.C. Escher’s Imagination voor het KCO.

Er volgden meer mooie solo’s, onder meer van hoorn en basklarinet, terwijl het orkestapparaat herhaaldelijk met zijn spierballen rolde, maar dan toch weer gas terugnam: de drukke stad als dynamisch en veelkleurig, maar ook dreigend organisme. Pas helemaal aan het slot ging de rem eraf, met beukende stravinskiaanse ritmes en een daverende ‘klap van verbazing’ bij het Rijks. Zo overtuigde Tawfiq opnieuw met prachtige klankschildering en een originele klare vorm.

Bliksemsnelle patroontjes

Vervolgens trad Cédric Tiberghien aan om te soleren in Ravels heerlijke Pianoconcert in G. Het secure mechaniek van bliksemsnelle patroontjes in het openingsdeel tintelde, de subtiele dissonanten prikkelden, de afstemming met het orkest was top. Sowieso hadden Tiberghien en Canellakis duidelijk een klik, die leidde tot een perfect gebalanceerd klankbeeld waarin Tiberghiens heldere, volle toon prachtig tot zijn recht kwam. Al was het mooist toch de onbegeleide pianosolo aan het begin van het adagio – alsof we in de muisstille zaal opeens bij een intiem recital zaten.

Die sfeer creëerde Tiberghien ook in zijn toegift, met Debussy’s geliefde La cathédrale engloutie. Ik heb dedie prelude nog nooit zo schitterend gehoord. Tiberghien toverde de verzonken kathedraal langzaam in volle glorie tevoorschijn, compleet met zuivere klok, en dekte hem weer teder toe met kabbelende golfjes: een adembenemend hoogtepunt van de middag. Na zoveel compacte schoonheid deed de balletmuziek De houten prins van Bartók, hoewel die ook veel mooie momenten heeft, toch wat langdradig aan.