N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Levente Erös De Hongaar Levente Erös (26) zegt dat in Nederland meteen na de oorlog al ruimte was voor „wederopbouw van de ziel”. Hij doet een promotieonderzoek naar de Holocaust in Nederlandse kinderliteratuur.
Lezink. Herinnerink. Levente Erös (26) spreekt vlekkeloos Nederlands, alleen dat ‘ink’ soms aan het eind van een woord verraadt hem. Hij is Hongaar en studeerde Nederlands aan de ELTE, de grootste en oudste universiteit van Boedapest. Hij is docent bij de vakgroep Nederlands (tachtig studenten) en doet promotieonderzoek naar de Holocaust in Nederlandse kinderboeken. Afgelopen week was hij in Nederland, met een groep studenten, en vrijdag vertelde hij bij een broodje kip met avocado in een Utrechts restaurant over zijn onderzoek. Maar eerst: waarom Nederlands?
Hij ging met andere kinderen op busreis naar Schotland, zegt hij, in de herfst na groep acht. Onderweg deden ze Den Bosch aan, Amsterdam en Rotterdam. Hij hoorde de taal, hij zag Van Gogh, de fietsers, hij vond alles interessant. Een jaar later leerde hij op een festival in Duitsland – hij speelde trompet in een brassband – een meisje uit Sliedrecht kennen. Ze werden vrienden. Geen verliefdheid, wel bij elkaar logeren, cadeautjes sturen met sinterklaas en heel veel praten. Jouw leven, mijn leven, school, leraren, drugs, democratie. Dat meisje woont nu met haar vriend in Rotterdam en Erös woont met zijn vriend in Boedapest. Ze zien elkaar nog altijd. „Eerst wilde ik bij de KLM werken”, zegt hij. „Maar het werd dus Nederlands.”
Rederijkerskluchten
Hella Haasse. Nijhoff. Anne Frank. Abdelkader Benali. Grunberg. Mulisch. Dimitri Verhulst. Tom Lanoye. En middeleeuwse literatuur. „Ik ben dol op de middeleeuwse literatuur!” Zijn bachelorscriptie ging over de rederijkerskluchten, zijn masterscriptie ook. De rol van ziekte en gebreken daarin, de vraag of dat dan humor was. Hij won er een prijs mee en wilde door met een proefschrift. Maar wat kun je met Nederlandse rederijkers in Hongarije?
Even tussendoor: Hongaarse neerlandici vinden volgens onderzoek van Erös na hun studie meteen werk. Vaak werken ze al tijdens hun studie. Tata, Randstad, IBM. Internationale bedrijven hebben altijd mensen nodig die andere talen spreken, andere culturen kennen. Erös werkte zelf vier jaar voor ING en IBM, en verdiende daar meer dan nu aan de universiteit.
Voor zijn proefschrift koos hij een onderwerp dat hem ook altijd al erg interesseerde: hoe Nederland omgaat met de herinnering aan de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog. In Hongarije is er nauwelijks een herdenkingscultuur, zegt hij. „Er is een Holocaustmuseum en op 16 april wordt de moord op een half miljoen Hongaarse Joden herdacht, sinds 2001, en het is lang niet zo groot als 4 en 5 mei bij jullie. Orbán deed er dit jaar niet aan mee. Op Facebook postte hij die dag een vrolijke video over Pasen met zijn kleinkinderen.”
Hongarije collaboreerde met Duitsland, maar werd in maart 1944 toch bezet en op 16 april begonnen de deportaties. Toen zes maanden later de Russen binnenvielen waren de meesten dood. „Dat was zonder de hulp van Hongaren onmogelijk geweest”, zegt Erös. De fanatieksten onder hen waren de Pijlkruisers, die extreem antisemitisch waren.
De herinnering aan de oorlog is in Hongarije dus zeer beladen. Zijn moeder, lerares geschiedenis en literatuur op een middelbare school, vertelde hem vroeger al dat het ook door het communisme komt dat de Holocaust en de oorlog nog maar nauwelijks verwerkt zijn. „Je ziet hetzelfde in Oekraïne, Slowakije, Polen, Tsjechië, alle landen uit het voormalige Sovjetstelsel. Ze lopen allemaal jaren achter op West-Europa.”
Engelandvaarders
In Nederland, zegt hij, had je in 1945 al De Engelandvaarders van K. Norel, waarin jongeren konden lezen over Evert Gnodde en Jan Koekman en hun strijd tegen de nazi’s. Een jaar later verscheen Sterrekinderen van Clara Asscher-Pinkhof, over het leven van Joodse kinderen onder de bezetting. „Oké, dat boek werd pas gelezen toen het in de jaren zestig een Duitse prijs had gewonnen, maar in Nederland was er meteen na de oorlog al wel ruimte voor wederopbouw van de ziel, ook voor die van kinderen.”
Hij heeft geen Joodse achtergrond, al is hij daar niet meer zo zeker van sinds hij twee jaar geleden in Auschwitz was en daar veel namen uit Esztergom zag, zijn geboortestad. Ook de naam Erös. „Daar was ik niet op voorbereid en ik ben nog niet zo ver dat ik wil weten hoe het zit.”
De laatste jaren verbaast hij zich over de prachtige synagoge in Esztergom, die sinds 1944 geen synagoge meer is. In zijn jeugd heette die het Huis van de Techniek en toen werd het een theater. „Ik wist niet eens dat het ooit een synagoge was. Waarom hoorden we er op school niets over? Waarom is dat nooit geproblematiseerd?”
Hij las op school wel de roman Onbepaald door het lot van de Hongaars-Joodse schrijver Imre Kertész, geschreven na Auschwitz. Maar dat was niet verplicht. Hij las ook de poëzie van de vermoorde Hongaars-Joodse dichter Miklós Radnóti – net in het Nederlands verschenen bij uitgeverij Van Oorschot – maar zonder veel context. En bij geschiedenis ging het hooguit twee lessen over de Holocaust.
„Door mij besteedt mijn moeder er op haar school nu veel meer aandacht aan, ook aan de moord op de Sinti en de Roma. Ze heeft Romakinderen in de klas en ze vertelt hun dat er in Nederland een boek over geschreven is, Opgejaagd, van Lydia Rood. Geweldig vinden ze dat. Over óns? Een bóék?”
Lees ook het opiniestuk: Kinderen voor Kinderen slaat plank mis met oorlogslied
Literatuur, zegt hij, is een prachtig middel om geschiedenis invoelbaar te maken. „Aantallen, statistieken, wat zeggen die? Wat moet je ermee? In literatuur kun je meemaken wat die man of vrouw of dat kind heeft meegemaakt.” Vooral voor jonge mensen vindt hij dat belangrijk, want op internet is zoveel nepnieuws in omloop, zeker in Hongarije. Heel veel Holocaustontkenning en antisemitisme. Een tijdje geleden vroeg hij aan een Hongaarse uitgever waarom die niet meer kinderboeken over de Holocaust uitbracht. De uitgever zei dat hij geen Hongaarse schrijvers kon vinden die het aandurfden om zo’n boek te schrijven.
Westerbork
Levente Erös laat zich er niet door ontmoedigen. Voor een onderzoekswedstrijd waar hij aan meedeed (en een prijs won) had hij een analyse gemaakt van twee Nederlandse kinderboeken van Martine Letterie, Kinderen met een ster, uit 2016, en Groeten van Leo, uit 2013. Leo is zeven als hij met zijn ouders wordt afgevoerd naar Westerbork. Hij overleeft de oorlog niet.
„Ik had een paar hoofdstukken van Kinderen met een ster vertaald en het was interessant hoe erop gereageerd werd. Hoe ver moest je gaan als kinderboekenschrijver? Het is een voorleesboek voor vijf- en zesjarigen, heel eenvoudig. Kindje mag niet meer naar de speeltuin. Kindje mag niet meer met de tram. Kindje wordt uit huis gehaald. Moet je over de trein naar Auschwitz schrijven? De gaskamers? En als je het niet doet, is dat dan geen geschiedvervalsing? Een vorm van ontkenning?”
Heftige vragen vond hij dat. Ze stimuleerden hem enorm om door te gaan. „Ik dacht: dit onderzoek is belangrijk voor Hongarije en we kunnen iets leren van Nederland.” Misschien, zegt hij, gaat hij zelf nog eens een kinderboek over de Holocaust schrijven, in het Hongaars. Maar niet nu. Eerst zijn proefschrift. Volgend jaar gaat hij stage lopen in Amsterdam, in het Nationaal Holocaustmuseum, dat begin 2024 opengaat. Zijn moeder heeft al aangekondigd dat ze een maand komt logeren. Zijn vriend, die bij Zara werkt, wil ook graag mee.