‘Onafhankelijkheid is nooit onvrouwelijk geweest”, zo antwoordde Thea Beckman indertijd op de vraag of een vrijgevochten meisjespersonage als Hasse uit Hasse Simonsdochter (1983) historisch wel te verantwoorden was en niet te veel een wandelend anachronisme. „Vrouwen zijn niet mis. De geschiedenis heeft ze altijd verwaarloosd, maar ze hebben wel degelijk een rol gespeeld. En dat probeer ik in mijn boeken nu juist duidelijk te maken.”
Wie de vlot vertelde biografie over Beckmans eigenzinnige leven ‘Geef me de ruimte’ van journalist Vivian de Gier leest, zal constateren dat de grand old lady van het historische jeugdboek hierin ruimschoots is geslaagd. Niet alleen Hasse, maar ook karaktervolle meisjes als Thura, Elvira en Shasita uit de Thule-trilogie, Trijn van de Leemput (uit De val van de Vredeborch) en Saartje Tadema uit het gelijknamige boek verdienen het predicaat Beckman-meisje, in de kinderboekenwereld een ingeburgerd begrip voor een moedig kind dat zich door niets of niemand laat intimideren en haar eigen koers vaart.
‘Beckman […] belichaamde het feminisme’, stelt De Gier in de epiloog van haar biografie. Maar dat klinkt spannender dan het was. Ja, de Kruistocht in spijkerbroek-schrijfster werd begin jaren zeventig lid van de feministische actiegroep Dolle Mina, maar de barricaden ging ze niet op, en ten aanzien van seks – toch een belangrijk onderwerp tijdens de tweede feministische golf – was ze terughoudend. ‘Jeugdboeken mogen goddank nog “preuts” zijn’, vond Beckman.
Zelf had ze (vermoedelijk) een traditioneel huwelijk: direct na de oorlog toen ze nog Dora (Theodora) Petie was trouwde ze met Dick Beckmann, die ze na het vergeten bombardement op Rotterdam in 1943 had leren kennen.
Ze zouden een leven lang kettingrokend bij elkaar blijven. Eerst wonend in Utrecht, en vanaf 1958 in een twee-onder-een-kap-woning ‘in het weinig tot de verbeelding sprekende Bunnik’, zoals De Gier schrijft. Naast het gezinsleven met drie kinderen en later een handvol kleinkinderen draaide Beckmans bestaan om haar schrijverschap. Slechts heel kort stipt De Gier bij monde van Beckmans collega-schrijver Dolf Verroen Beckmans liefdesleven aan: „Ik denk dat ze een ontzettend goed huwelijk hadden, ook seksueel. […] Er zat veel passie in haar. Dat kan ook niet anders met zulke dikke boeken.”
Geen uitspattingen
Nogal suggestief: een causaal verband tussen het schrijven van dikke boeken en fysieke hartstocht bestaat waarschijnlijk niet. Dit citaat toont echter wel aan dat De Gier kennelijk weinig bronnen tot haar beschikking had. Dick en Beckmans oudste zoon waren al overleden, en veel brieven en documenten waren er niet meer. Bovendien was Beckman van een generatie die niet over gevoelens sprak. Doe het niet, ik zou er niet aan beginnen, werd De Gier dan ook gezegd toen het idee van de Beckmanbiografie ontstond. Thea’s leven zou saai zijn, ‘geen schandalen, geen uitspattingen, geen getroebleerde geest’.
Het is lovenswaardig dat De Gier heeft doorgezet: veel biografieën van kinderboekenschrijvers zijn er niet, terwijl juist zij met hun boeken jonge levens enorm kunnen beïnvloeden. De Gier maakt helder hoezeer dit voor Beckmans werk geldt. Zo koos Diederik Samsom door het lezen van de toekomstroman Kinderen van Moeder Aarde voor een leven in het teken van milieubescherming, begon het schrijverschap van Abdelkader Benali bij Beckman, en verwijst Bart van Loo in De Bourgondiërs naar Beckmans trilogie van de Honderdjarige Oorlog als ‘zijn eerste grote leeservaring’.
Die grote invloed van Beckman trok De Gier over de streep. ‘In iedereen schuilt een verhaal dat de moeite waard is’, schrijft ze in haar voorwoord. Zodoende besloot ze ‘een eerlijk portret te willen schetsen van wie Thea Beckman was, als vrouw en als schrijfster’. Waarbij ze ‘vooral licht wil laten schijnen op het belang van het grote oeuvre dat ze heeft nagelaten’.
Ontdekkingsreiziger
De Gier heeft zich uitstekend gekweten van die taak. Kundig gebruik makend van interviews die ze had met Beckmans (klein)kinderen en (werk)relaties, en uiteenlopende schrijfsels (zoals de autobiografische column Moederlijke Overpeinzingen die Beckman lange tijd voor het Utrechts Nieuwsblad schreef), voert ze je chronologisch door Beckmans leven.
Dat begon in Rotterdam, waar ze als enige kind van Piet Petie en Anna van der Waarden opgroeide in een socialistisch arbeidersmilieu. Ze was als kind ‘enigszins op zichzelf’ en las veel, vooral jongensboeken, ‘omdat daar tenminste wat in gebeurde’. Schrijfster wilde ze worden, of anders ontdekkingsreiziger. Maar in dat soort carrières geloofde haar vader niet. Hij stuurde haar naar de naaischool, waar Dora, die als vrouw het huisvrouwenbestaan vreesde, zoveel stennis schopte dat ze er werd weggestuurd. Daarna volgde de ulo en een baan als typiste. Van haar eerst verdiende geld kocht ze het verzameld werk van Shakespeare: ‘Hij had de mensen door’.
Dat Beckman nauwelijks over de crisisjaren en bombardementen in Rotterdam sprak, weerhoudt De Gier er gelukkig niet van om op basis van diverse (historische) bronnen uitspraken te doen over de impact van die periode op Beckman. Zo zou de oorlog haar interesse in de psychologie van de mens hebben gewekt, specifiek in het menselijk gedrag tijdens crisis. Niet toevallig voltooide ze op latere leeftijd een studie sociale psychologie. Ook spreekt De Gier over ‘een vormende periode, waarin Dora ervoer hoe gewone burgers slachtoffer worden van hogere machten en krachten. En hoe er voor vrouwen andere normen, waarden en kansen waren dan voor mannen. Het zouden de twee belangrijkste thema’s worden in haar literaire werk.’
Vooruitstrevendheid
De Gier trekt aldus een duidelijke lijn tussen het leven van Dora en de sociaalmaatschappelijke ontwikkelingen van haar tijd, en het werk van de schrijfster Thea Beckman (de tweede ‘n’ verdween uit haar schrijversnaam omdat die te Duits werd bevonden). Ze maakt inzichtelijk waar Beckmans vrijheidsdrang vandaan kwam, alsook waarom haar boekenkinderen strijden voor zaken als autonomie, vrijheid en gelijkheid.
Dat die thema’s naadloos aansloten bij de jaren zeventig die werden gekenmerkt door ‘een wijdverbreide geest van vooruitstrevende gezindheid’ hielp Beckman. Ook binnen de kinderboekenwereld werd gepleit voor engagement en het doorbreken van taboes, en daarbij was het verhaal belangrijker dan de taal. Dat laatste was niet Beckmans sterkste kant, erkent ook De Gier die ondanks haar bewondering voor Beckman voldoende kritische distantie bewaart, getuige de citaten uit de negatieve recensies die Beckman kreeg toen in de jaren tachtig de literaire norm de standaard werd.
Koppig als ze was schoof Beckman de kritiek op haar clichématige taalgebruik overigens terzijde. ‘Ik heb geen greintje gevoel voor poëzie, ik schrijf zoals ik gebekt ben’, zei ze. Feitelijk was dat ook voldoende. Sinds de triomftocht van Kruistocht in spijkerbroek dat in 1974 werd bekroond met een Gouden Griffel, zijn haar boeken onverminderd populair. Nog altijd worden er jaarlijks zo’n tienduizend exemplaren van die succestitel verkocht en is Stad in de storm het meest uitgeleende boek in de Utrechtse bibliotheek. ‘Een verhalenverteller in gewone taal’, noemde haar uitgever haar. Ze wist hoe ze ‘engagement en spannende avonturen moest verenigen, met het verleden als aantrekkelijk decor voor waarden als moed en eerlijkheid’, schrijft De Gier, die met deze biografie overtuigend laat zien dat de emancipatoire waarde en sociaal maatschappelijke betekenis van Beckmans oeuvre niet onderschat mag worden.
Lees ook
Wat we kunnen leren van een kinderboekenschrijver: houd de moed om idealistisch te zijn