N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Wijzer Dit najaar komt in Parijs een retrospectief van het werk van mode-ontwerper Iris van Herpen (39). Dit is wat zij leerde in het leven: als je een eigen label wil runnen moet je eigenwijs zijn, en soms is het goed even stil te staan bij wat je al gedaan hebt.
„Afgelopen juni trad Beyoncé tijdens haar Renaissance-tour in de Johan Cruijff Arena op in een jurk van ons. Vips komen altijd met lastminuteverzoeken. Omdat we maar een klein team zijn hebben we meer tijd nodig dan andere merken, dus we zeggen heel vaak nee. Deze keer kon ik twaalf mensen vrijmaken, die samen 700 uur aan de jurk hebben gewerkt. Hij bestaat uit 980 sikkelvormpjes die gemaakt zijn door zilverkleurige siliconen in door laser uitgesneden malletjes te gieten. Die vormpjes zijn vervolgens een voor een met de hand op tule genaaid. Beyoncé’s moeder noemde het de mooiste jurk uit de hele tour. Ik kreeg kaartjes voor het concert, maar die heb ik aan mensen uit mijn team gegeven. Ik zou alleen maar bang zijn geweest dat de jurk kapot ging.
Er zijn maar weinig ontwerpers die uitsluitend couture [op maat en met de hand gemaakte, unieke kledingstukken] maken. De meeste couturelijnen zijn onderdeel van grote bedrijven die hun geld vooral verdienen met parfum en cosmetica. Per jaar maken we zo’n dertig looks die speciaal voor een klant ontworpen worden, en daar kunnen we van leven. Dat businessmodel is een jarenlange zoektocht geweest naar wat bij mij past. Je moet jezelf continu afvragen: hoe kan ik functioneren in een industrie met bepaalde regels en toch mijn visie behouden?
Op de kunstacademie werd me aangeraden om bij H&M stage te lopen. Mijn docenten vonden me te vrij en dachten dat ik daar kon leren hoe de mode-industrie écht werkt. Ik heb dat advies met een korreltje zout genomen en ben naar Alexander McQueen gegaan, een ontwerper die nooit creatieve concessies deed. Heel leerzaam, maar doordat ik tijdens die maanden geen eigen werk kon maken, werd ik erg onrustig. Toen wist ik dat ik niet voor iemand anders kan werken. Meteen na mijn afstuderen ben ik een eigen label begonnen. Als je een eigen label wil runnen, moet je eigenwijs zijn. Voor je het weet doe je steeds wat anderen van je verwachten.
De verwachting is dat je als ontwerper een ready-to-wearlijn [in fabrieken geproduceerde kleding in standaardmaten] begint. Mensen in de industrie snappen niet dat ik dat niet doe. De vraag komt continu van alle kanten, zelfs nu nog. Het kost moeite om daar volhardend in te zijn. Ik heb het een korte periode geprobeerd, maar ready-to-wear ontwerpen voelt alsof je moet ontwerpen met je handen in de boeien. Fabrieken kunnen alleen simpele technieken uitvoeren, mijn palet was daardoor zó beperkt. Ik besefte dat ik me in de mode alleen kan uiten als ik mijn eigen materialen en technieken kan ontwikkelen.
Het is in de mode gebruikelijk om eerst inspiratie te zoeken en ontwerpen te schetsen en dán pas het materiaal erbij te zoeken. Ik merkte als student al dat dat voor mij niet werkte. Tijdens mijn tweede stage – bij textielkunstenaar Claudy Jongstra – leerde ik experimenteren met materialen op een manier die niets met mode te maken had. Dáár werd ik enthousiast van. Samen met kunstenaars, architecten en wetenschappers zoek ik naar nieuwe materialen. In mijn laatste collectie zitten glasvezel, abaloneschelpen, met waterstraal gesneden messing en 3D-geprinte schoenen.
De modewereld verwacht twee keer per jaar een nieuwe collectie. Dat heb ik zestien jaar gedaan. Maar een halfjaar is eigenlijk te kort om aan een collectie te werken. Om écht stappen te zetten, om écht te kunnen experimenteren en ook ruimte te hebben om fouten te maken, heb je meer tijd nodig. Dat is een struggle die me momenteel bezighoudt. Mijn klanten zou het in elk geval niets uitmaken als ik minder vaak een collectie uitbreng.
Als je zakelijk advies krijgt, gaat het altijd over meer, meer, meer. Ik vind het interessanter om bredere vragen te stellen: hoe kan ik iets láng volhouden? Hoe kan ik echt iets toevoegen aan de wereld? Ik wil focussen op kwaliteit en niet op kwantiteit. Dat is voor veel mensen nog een moeilijke gedachtegang, merk ik. Alle bedrijven, alle economen, íédereen is getraind om te denken dat lineaire groei de enige manier is om door te gaan. David Attenborough legt in zijn boek A Life on Our Planet heel goed uit waarom we juist circulair zouden moeten denken.
Als kind zat ik op klassiek ballet en tekenen, en samen met mijn vader op vioolles. Hij werkte bij het waterschap, mijn moeder was danslerares. Mode kwam via mijn oma, die een zolder vol kleding had waar ik altijd mee speelde. Ik weet nog goed dat ik als klein kind een antieke trouwjurk aantrok en me meteen iemand anders voelde. Alsof ik een karakter in een film werd. Mode heeft een transformatieve kracht, dat begreep ik al heel vroeg.
Ik haal veel inspiratie uit dans. Dans is een van de mooiste, puurste kunstvormen. Met een lichaam, zonder woorden, een verhaal vertellen en emoties overbrengen – dat is wat ik ook hoop te doen met mijn werk. Ik vertel graag over technieken, materialen en inspiratie, maar uiteindelijk moeten mijn creaties ook zonder die informatie kunnen spreken.
Ik weet nog goed dat ik als klein kind een antieke trouwjurk aantrok en me meteen iemand anders voelde
Feminisme is een onderwerp dat de afgelopen jaren een grotere rol is gaan spelen in mijn bewustzijn en mijn werk. Het is pijnlijk om te zien hoeveel onderdrukking er wereldwijd nog is. Ik zie het ook in mijn eigen vakgebied. Een paar jaar geleden was er een golf van vrouwelijke ontwerpers, nu werken bij grote modehuizen weer bijna alleen maar mannen. Mijn bedrijf bestaat voor het grootste deel uit vrouwen en dat is een bewuste keuze. Als je een voorbeeldfunctie hebt, heb je de kans om te laten zien: zo kan het ook.
Ik ben een paar keer benaderd om creative director te worden van een modehuis. Een grote eer, maar omdat mijn creatieve proces zo intensief is – ik ben geen ontwerper die alleen schetst, ik ben elke dag aan het experimenteren met materialen en aan het draperen op paspoppen – zou dat voor mij betekenen dat ik zou moeten stoppen met mijn eigen label. Tegenwoordig zit een creative director gemiddeld maar twee, drie jaar bij een modehuis. Daar geef ik mijn label, waar ik al zestien jaar aan werk, niet voor op. En er wordt in zo’n functie ook nog van je verwacht dat je een heel publiek persoon bent. Dat is niks voor mij. Toen ik voor het eerst naar het Met Gala [het grootste modegala ter wereld, in New York] ging, voelde ik zoveel weerzin tegen de rode loper, dat ik achterom ben gegaan.
In november komt er een groot retrospectief van mijn werk in Musée des Arts Décoratifs in Parijs. Een droom die uitkomt. Onze shows zijn alleen op uitnodiging bij te wonen en we hebben geen winkels, dus een expositie is de enige manier om mensen het werk van dichtbij te laten ervaren. Ik ben altijd erg gefocust op de toekomst, soms is het goed om even stil te staan bij wat je al gedaan hebt. Aan iedere look, iedere show, kleven zoveel mooie herinneringen, die komen allemaal boven nu we looks aan het selecteren zijn.
Sinds december wonen mijn vriend en ik net buiten Amsterdam, in de natuur. Hiervoor woonden we middenin het centrum van Amsterdam, we hadden niet eens een buiten. Ik was overdag continu omringd door m’n team en zat ’s avonds thuis ook nog in de drukte. Ons nieuwe huis heeft een grote tuin en er heerst veel rust. Rust maakt creatief. Nu ik een plek heb waar ik me terug kan trekken, ben ik meer mezelf. We hadden dit vijf jaar eerder moeten doen.”
Fotografie Piet Oosterbeek