:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2025/06/data133533575-5aaaea.jpg%7C//images.nrc.nl/bUauqQlxu98tWpkq_7tpOqyvZjI=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2025/06/data133533575-5aaaea.jpg%7C//images.nrc.nl/nGSbRVyHp9-eUj5ngnC3fzr67xo=/5760x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2025/06/data133533575-5aaaea.jpg)
‘Mijn vader heeft me niet belast met zijn verleden. Ik had dus niet het gevoel dat ik dingen niet kon zeggen om hem te sparen,” vertelt Mirjam Rotenstreich. Wie afgaat op het verhaal dat ze over hem vertelt in haar vorige week verschenen boek Vader zoeken, mag dat gerust wonderbaarlijk vinden. Haar vader werd geboren in wat nu West-Oekraïne is, was voorbestemd om rabbijn te worden en kreeg bijbehorende streng orthodoxe opvoeding en opleiding, staat er in Vader zoeken. Door de Tweede Wereldoorlog loopt het allemaal anders: hij vocht mee in het Rode Leger en verloor zijn ouders en zusjes tijdens de Holocaust.
In Nederland gaf hij na de oorlog een tijd les aan Joods-Roemeense weeskinderen. Hij trouwde, kreeg twee dochters, paste vanwege zijn communistische sympathieën een deel van zijn levensverhaal aan en hield een deel van zijn verleden ook achter voor zijn gezin. In Nederland sloot hij zich aan bij de Oost-Europese Joodse gemeenschap. „Hij voelde zich eigenlijk ook helemaal niet prettig bij die mensen, maar hij vertelde dat hij in Nederland niemand kende en daarom aansluiting zocht met mensen die uit eenzelfde gebied kwamen.” Haar vader was, zoals Mirjam Rotenstreich het zelf omschrijft „een man van twee gezichten”.
Met hulp van historicus John Stienen ging Mirjam Rotenstreich op zoek naar het verleden van haar vader, om te ontdekken dat ze niet eens wist hoe zijn zusjes hadden geheten en dat hij ook al een zusje was verloren ver voordat de nazi’s kwamen. Net als in haar vorige boek Jij ontbreekt aan mij (2023) – over de dood van haar zoon Tonio, waarin ze zowel herinneringen aan haar zoon opschreef als verslag doet van het leven daarna – gaat het in Vader zoeken om een zoektocht naar het verleden en over gebeurtenissen die zo een plek krijgen. Dat de twee boeken onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, blijkt meermaals wanneer we elkaar spreken bij haar uitgeverij.
Je vader vertelde vlak voor zijn dood dat hij nooit met je moeder had moeten trouwen. Hoe was dat om dat te horen?
„Hij zei: ‘Ik heb een gelukkig leven gehad, maar ik had alleen niet je moeder moeten trouwen. Niet trouwen, niet scheiden’. Het kon ook niet goed gaan, zo getraumatiseerd waren ze. Mijn moeder had minder familie door de Holocaust verloren dan mijn vader. Niet dat ze dat met elkaar gingen vergelijken. Het zou nooit goed zijn gegaan, zo getraumatiseerd waren ze.
„Ik sprak met oud-klasgenootjes van de Joodse lagere school en merkte op dat wij hier als toch redelijk normale mensen zaten. Maar bij de een had de moeder zelfmoord gepleegd, de andere had een ouder in een psychiatrische inrichting. Mijn ouders hadden een hel van een huwelijk. Ik heb heel lang beweerd dat ik daar geen enkele last van had. Pas door het schrijven en het contact met andere Joodse mensen kwam ik erachter dat het anders zat.
„Als kind ben je niet zo met je ouders bezig. Bij mijn vader voelde ik me heerlijk. Maar mijn moeder was hysterisch bezorgd. Ik was altijd bezig om ervoor te zorgen dat mijn moeder niet bezorgd hoefde te zijn. Ik had me voorgenomen dat als ik ooit zelf kinderen zou krijgen, ik niet zo zou worden. Dat is me aardig gelukt. Alleen ben ik wel mijn kind kwijtgeraakt.”
Ondanks de sterke band met je vader kon je niet met hem over de dood van Tonio praten. Hoe ging je daarmee om?
„Als kind had ik veel aan hem, ik was een echt vaderskindje. Maar als je ouder wordt, verandert dat. Ik had geen echte gesprekken meer met hem. Ik kon niet in één ruimte met mijn moeder zijn, maar als ik met mijn vader was, vond ik het ook helemaal niet makkelijk. Hij was zwijgzaam. Maar dat ik hem moest vertellen dat zijn enige kleinkind dood was, dat had hij niet mogen meemaken. Dat is ook waarom ik denk dat ik niet met hem over Tonio kon praten.”
Je kon zijn verdriet er niet bij hebben?
„Hij had me nooit belast met zijn verleden. Maar na de dood van Tonio deed hij dat wel. Door Tonio’s dood ben ik veel dichter bij zijn eigen leed gekomen.”
Kwam je daardoor dichter bij je vaders ouders? Want zij hebben ook een kind verloren. Of is dat te ver weg?
„Ja, dat is te ver weg. Wel dacht ik: shit, had ik dat maar geweten, dan had ik een aanknopingspunt gehad om met mijn vader over Tonio te praten.”
Heeft hij over zijn dode zusje nooit gesproken omdat hij het had weggedrukt?
„Dat vraag ik me ook af. Was het omdat hij haar nooit gekend heeft? Ik weet het niet. Maar zij is wel als enige niet vermoord door de nazi’s.”
Voelde je vader zich schuldig?
„Ook dat weet ik niet. Maar zes dagen voor zijn verlof als soldaat in het Rode Leger brak de oorlog uit. Als hij dat verlof had gehad, dan had hij met het hele gezin kunnen vluchten. Een vriend van hem wist met zijn familie naar het oosten te vluchten, richting Siberië. Die hebben allemaal de oorlog overleefd.”
Hij is de enige die het wel gered heeft.
„Ja, maar hij ging er niet onder gebukt. Misschien kwam hij daar niet eens aan toe, ze waren allemaal vermoord. Ik kan me voorstellen dat verdriet bij hem overheersender was dan schuld. Dat kan ik door Tonio nu beter begrijpen. Adri (haar man de schrijver A.F.Th. Van der Heijden) voelt zich schuldig omdat hij Tonio niet heeft kunnen redden. Terwijl hij weet dat het onzin is. Dat gevoel heb ik niet.”
Het is dus vooral het verdriet waardoor je in de kreukels ligt?
„Nou in de kreukels…”
Is dat te zwaar verwoord?
„Ik red het heel goed. Maar ik zie altijd in grote chocoladeletters de naam Tonio voor me zweven. En op sommige momenten moet ik heel erg huilen. Maar dat wil ik dan ook graag. De pijn is dan zo intens dat ik Tonio zo dicht mogelijk bij me kan krijgen. Dat moet je natuurlijk niet 24 uur per dag doen, dan kunnen ze je opvegen.”
Je schrijft dat je grotendeels met je rug naar de toekomst bent gericht. Geeft het duiken in het verleden rust?
„Dat ligt ingewikkelder. Het leven dat we hadden bestaat niet meer na 23 mei 2010 (de dag waarop Tonio het dodelijke ongeluk had). We zijn een soort nieuw leven begonnen, het oude duikt dan soms op in de vorm van een herinnering of gesprek. Sinds kort rouw ik om de rouw die ik niet meer heb om Tonio. En dan bedoel ik de rouw van de eerste jaren na zijn dood. Eigenlijk is dat pas na het boek Jij ontbreekt aan mij enigszins veranderd. Die rouw, die pijn, was sterk aan de oppervlakte aanwezig. Nu is het meer weggestopt. Het hele rauwe ervan is weg en ik ontdekte dat ik het erg vind dat ik minder lijd. Het is een bepaald soort rouw, een bepaald soort leed dat er niet meer is. Ik kan het leven nu beter aan, en ik ontdekte dat ik dat erg vond. Ik ben in een bepaald opzicht natuurlijk ook blij omdat het leven daardoor makkelijker is.”
Het is een afscheid?
„Ja, dat is de goede formulering: een afscheid van een bepaalde periode.”
Jouw vader heeft de rouw onderdrukt, blijkt uit je boek.
„Ik denk dat hij bang was dat als hij het verleden zou openen, het niet meer beheersbaar zou zijn. Sinds Tonio kan ik me dat heel goed voorstellen, want je bent toch altijd bezig om het leed te onderdrukken. Een kind verliezen is het allerergste, maar je hele familie verliezen is natuurlijk ook de hel. En ik kan me voorstellen dat hij dat niet aandurfde.”
Om zichzelf te beschermen dus.
„Ja, want het is hem wel gelukt om een leven op te bouwen. En heel lang te leven.”
Je eindigt je boek met de Oekraïne-oorlog en Gaza, en koppelt beide aan je vader. Waarom wilde je daarover schrijven?
„Het is zo bizar, zowel de Oekraïne oorlog als Gaza hebben wat ik meekreeg helemaal veranderd. Mijn vader zei altijd: de nazi’s waren wreed, maar de Oekraïners waren nog veel wreder. Daar ben ik mee opgevoed. Ik had echt het idee dat als ik een stap over de grens zou doen in Oekraïne ik belaagd zou worden door antisemieten. Toen kwam die oorlog en ging het land voor me open. Ik heb nu niet meer zo’n belachelijk beeld van Oekraïne.
„En Gaza heeft zowel met mijn vader als met Tonio te maken. Mijn vader wilde niet naar Israël of naar Palestina na de oorlog. Hij vond één oorlog wel genoeg, maar zei ook altijd dat de staat Israël daar nooit had moeten worden opgericht. Daar was hij heel erg duidelijk in: het deugde niet zoals het was gegaan. Wat ook meespeelde is – dat komt in Jij ontbreekt aan mij voor – dat Tonio op 11 september 2001 de kamer binnenkwam en zei: ik ben even naar de Warhammer. Dat was een winkel op het Rokin waar ze soldaatjes en mythische figuren verkopen. Tonio beschilderde die en ging er regelmatig naartoe. Dus ik zei: prima. Maar opeens zag ik voor me dat er een Arabier met een Palestijnse sjaal uit het Centraal Station zou komen om Tonio te ontvoeren. Je denkt dan: waar haal je dat vandaan? Want ik was er nooit mee bezig. En ineens was het er. Ik wist dat het onzin was, maar ben hem toch gaan ophalen. Toen kwam 7 oktober en ineens was die angst er toch weer, met terugwerkende kracht. De angst dat je kind, omdat hij Joods is, iets overkomt. Terwijl ik nooit met antisemitisme bezig ben geweest. Ik heb mijn hele leven geen antisemitisme meegemaakt.”
Ervaar je dat sinds 7 oktober wel?
„Nee ook niet, dus dat is het niet. Maar als je een Joods kind bent van na de Tweede Wereldoorlog, dan zit dat toch blijkbaar heel diep.”
En als je nu naar het nieuws kijkt, denk je dan dat je vader gelijk had dat Israël daar niet had gesticht had moeten worden?
„Ja, dat heb ik heel sterk. Ik ben wel heel sterk opgegroeid met het idee van Israël. Er woonde een zuster van mijn moeder. Ze had twee zoons en die zaten tijdens de Zesdaagse oorlog in het leger. Toen Israël gewonnen had, was er echt een juichstemming. Met het 25-jarig jubileum van de staat Israël had ik een groot feest op school, en zongen we het Israëlische volkslied. Ik zie me nog staan… Ik ben dus met een soort trots opgegroeid, en had nooit gehoord dat de Palestijnse bevolking verdreven was. Ik moet me nu herbezinnen en dat is heel vreemd. Het deugt gewoon niet wat er is gebeurd en wat er nu gebeurt. Ik begrijp het wel, dat komt allemaal voort uit de Holocaust en een soort collectief schuldgevoel. Je kan het ook niet meer ongedaan maken, maar de staat Israël had nooit op die manier gesticht mogen worden.”
