Minimalistisch sculptuurmaker Carl Andre (88) wilde de ruimte bepalen en beheersen

Zou je er wel of niet overheen mogen lopen? Vaak zie je museumbezoekers twijfelen bij de metalen vloerplaten die de bekendste werken zijn van Carl Andre. Zelf was de minimalistisch sculptuurmaker er nogal gemakkelijk in: loop er gewoon overheen, het ligt toch op de vloer. Alhoewel, liever niet met naaldhakken of blote voeten, dat zou het materiaal kunnen aantasten. Maar of de musea die zijn werk voor veel geld aankochten het daarmee eens zijn, dat kan in de praktijk nog wel eens variëren.

Woensdag 24 januari overleed de Amerikaanse sculptuurmaker. Hij was in 1935 geboren in Quincy, een stad in Massachusetts, en werd via een omweg kunstenaar. Hij volgde kunstopleidingen waar hij werd weggestuurd vanwege zijn drankgebruik, ging in een fabriek werken, diende in het leger, en verhuisde in 1956 naar New York. Daar deelde hij van 1958 tot 1960 een atelier met Frank Stella. Hij begon er houten beelden te maken, geïnspireerd door Brancusi. Maar ook haalde hij inspiratie uit zijn bijbaan bij de spoorwegen: de rails, het staal, het geordende materiaal van de goederentreinen beïnvloedden zijn ritmisch opgebouwde werk. In die zin waren het Americana die hij maakte: abstracte odes aan de Amerikaanse industrie en vooruitgang. Ook hield hij er de gewoonte aan over om zich, zelfs op chique openingen, te kleden in een overall en blauw werkshirt.

Minimalist als hij was, ging hij zijn beelden, vierkanten en rechthoeken, modulair opbouwen. Doel van zijn werk is het bepalen en beheersen van ruimte. In 1967 exposeerde hij zijn eerste vloerplaten. „Carl has the floor” werd wel gezegd. Ook al stapelde hij soms rechthoekige blokken van steen en hout tot driedimensionale constructies, hij bleef zich oriënteren op de vloer en op het horizontale vlak met platen van lood, zink en koper. Vanwege de kaalheid werd zijn werk wel bestempeld als conceptueel, zeer tot zijn ongenoegen: het was enkel materieel zei hij, niets meer dan dat.

Bezoekers doen een dansje op het kunstwerk 10×10 Altstadt Lead Square (1967) van Carl Andre in het Stedelijk Museum Amsterdam.
Foto Erik van ‘t Woud /ANP

120 bakstenen

In de jaren zestig begonnen de tentoonstellingen te komen. Hoogtepunt was een solotentoonstelling in het Guggenheim Museum in 1970. Daarnaast werd hij drie maal uitgenodigd voor de Documenta in Kassel, in 1968, 1977 en 1982. Zijn werk is opgenomen in verschillende museale collecties en beeldenparken. In Nederland bevindt zijn werk zich onder meer in het Haags Gemeentemuseum, het Van Abbemuseum en het Kröller-Müller Museum.

Een verhaal apart is zijn Equivalent VIII, een rechthoek van 120 bakstenen. Aanvankelijk was er niets aan de hand toen de Londense Tate Gallery dat in 1972 aankocht. Maar dat veranderde met een artikel in 1976 over recente aankopen: een groot en levendig publiek debat ontstond waarin tegenstanders smaalden over hoe de Tate Gallery erin getrapt was om een stapel bakstenen te kopen. Een spotprent toonde een kiepwagen die een lading stenen voor de ingang van het museum uitlaadde. Een vandaal bevuilde het werk met verf en cultuurminister Hugh Jenkins mengde zich in de discussie door te zeggen dat hij niet twijfelde aan de expertise van de museumstaf. Door deze ‘Bricks Uproar’ werd het een van de beroemdste moderne kunstwerken in de collectie.

Maar toen kwam een ernstiger controverse. In 1985 overleed Andres vrouw, performancekunstenaar Ana Mendieta, door een val uit een raam. Mendieta en Andre hadden stevig gedronken, de buren hadden hen horen ruziën. Hij werd aangeklaagd en verdacht van moord. Maar vanwege gebrek aan bewijs en ooggetuigen werd hij vrijgesproken. Vrienden van Mendieta die niet in zijn onschuld geloofden, protesteerden toen het Guggenheim Museum in 1992 in een groepstentoonstelling zowel werk van hem als van haar toonde.

Carl Andre, ‘Breda’, 1986.
Foto Etienne Laurent / EP

Baanbrekend

Alhoewel Andre de boeken inging als baanbrekend kunstenaar, „wellicht de meest ware en radicale minimalist van allen” zei The New York Times in 2015, bleven grote museale solotentoonstellingen na 1970 veelal uit. In 2013 kreeg hij nog een groot solo-overzicht in het Dia Art Foundation Museum in New York, dat doorreisde naar Europese musea.

Minimal Art hoorde bij New York, waar hij zijn leven was blijven doorbrengen. De laatste jaren deed hij dat samen met de 27 jaar jongere kunstenaar Melissa Kretschmer die hij in 1995 ontmoette en met wie hij later trouwde. Ze trok bij hem in, in het appartement waar Mendieta uit het raam was gevallen en waar hij was blijven wonen.