Miljarden tekort om nieuwe noordelijke treinverbindingen aan te leggen

De aanleg van de Lelylijn en de Nedersaksenlijn blijft zeer onzeker. Het kabinet komt miljarden tekort om de twee spoorverbindingen te kunnen aanleggen. Dat schrijft staatssecretaris Chris Jansen (Infrastructuur en Waterstaat, PVV) maandag aan de Tweede Kamer. Zicht op extra geld is er nog niet.

In de onderzoeken naar stand van zaken en planning van beide trajecten die maandag zijn gepubliceerd, staat dat de meest kansrijke variant van de Lelylijn – tussen Amsterdam, Lelystad, Emmeloord, Heerenveen en Groningen – 13,8 miljard euro gaat kosten. Een variant langs de Afsluitdijk is nog duurder: circa 17,2 miljard euro.

Voor de Lelylijn heeft het vorige kabinet ‘slechts’ 3 miljard euro gereserveerd. Destijds was al de verwachting dat dit niet genoeg zou zijn. Jansen schrijft dat hij erop rekent dat de Europese Unie en de regio Noord-Nederland zullen meebetalen aan het project.

De Lelylijn is weliswaar opgenomen in het netwerk van belangrijkste verbindingen in Europa (TEN-T), een voorwaarde voor Europese co-financiering, maar er is vermoedelijk pas weer budget in de nieuwe EU-begroting vanaf 2028. „Het huidige budget is inmiddels bijna uitgeput”, schrijft Jansen over deze ‘Connecting Europe Facility’.

Onzeker (en kostbaar) is onder meer hoe de Lelylijn moet worden ingepast in de binnensteden van Heerenveen en Groningen. Bovendien verwacht Jansen dat bij de aanleg veel aanvullende maatregelen nodig zijn, omdat op sommige plaatsen de veenbodem instabiel is.

Van Groningen naar Enschede

De Nedersaksenlijn, die Groningen via Emmen en Coevorden moet verbinden met Enschede, zou tussen 1,7 miljard euro (voor de eenvoudige variant) en 3 miljard euro (voor een ambitieuzere opzet) gaan kosten. De simpele variant telt onder meer slechts enkelspoor tussen Veendam en Emmen (zonder bovenleiding, waardoor voorlopig met vervuilende dieseltreinen moet worden gereden).

In de brief zet de staatssecretaris uitgebreid uiteen welke maatschappelijke waarde beide spoorverbindingen kunnen hebben. Zo stelt Jansen over de Nedersaksenlijn: „Het verbeteren van de bereikbaarheid [van de regio] kan leiden tot het doorbreken van een neerwaartse spiraal van verdwijnende voorzieningen en voorkomen dat jongeren wegtrekken.”

De aanlegkosten kunnen nog sterk wijzigen. In de brief staat dat de genoemde ramingen voor 70 procent betrouwbaar zijn. De volgende stap voor de Lelylijn en de Nedersaksenlijn is het starten van een zogeheten verkenning. Dat is gedetailleerd onderzoek naar de kosten en de opbrengsten van beide lijnen (voor wonen, werken en bereikbaarheid).

Pas als minstens 75 procent van de verwachte kosten zijn gedekt, mag zo’n verkenning van start gaan. Jansen: „Het mag duidelijk zijn dat gegeven de financiële situatie van het Mobiliteitsfonds dit voor deze twee grote trajecten een uitdaging vormt.” Dat fonds, waaruit Jansen aanleg en vernieuwing van de infrastructuur in Nederland moet bekostigen, is de komende jaren met name nodig voor onderhoud van bestaande auto-, spoor- en waterwegen.