Als je iemand die Bryce Dessner niet kent wil uitleggen wie Bryce Dessner is, moet je eigenlijk eerst het referentiekader van je gesprekspartner aftasten. Liefhebber van klassiek? Dessner is componist, hij schrijft voor het Kronos Quartet, het BBC Symphony Orchestra en de vermaarde pianozussen Katia en Marielle Labèque. Houd je meer van pop? Dessner is gitarist en songwriter van indierockband The National. Cinefiel? Dessner maakte de scores bij films van regisseurs als Alejandro Iñárritu (The revenant, Bardo) en Mike Mills (C’mon, c’mon).
Toch is er maar één Bryce Dessner, en die komt volgende week naar Nederland voor een week vol concerten en filmvertoningen op zes verschillende locaties. Zelf maakt hij dan ook niet zo’n onderscheid tussen de verschillende bezigheden, vertelt hij in een videogesprek vanuit zijn woning in Parijs, waar hij sinds 2014 woont: „Ik trek geen ander kostuum aan als ik iets anders ga doen. Ik probeer steeds dezelfde musicus te zijn”, zegt Dessner. „De rode draad in mijn werk is dat ik van samenwerkingen houd. In de band speel ik met mijn broer en met oude vrienden. Als componist voor de concertzaal ben ik nauw betrokken bij de uitvoerders. En bij film werk je met honderden mensen aan één product, dat is een heel inspirerende omgeving.”
Tenminste, als je bij zulke waanzinnige producties betrokken bent als Dessner. Werken met Iñárritu, met wie hij inmiddels bevriend is, noemt hij „een van de beste artistieke ervaringen van mijn leven”. Grappig genoeg benaderde Iñárritu hem juist ooit omdat hij géén filmmuziek schreef, zegt Dessner: „Hij kent ál mijn muziek. Laatst belde hij op omdat hij wilde vertellen wat hij vond van mijn recente Solos-album.”
Dessners werk blijkt goed samen te gaan met het witte doek en sinds het belletje van Iñárritu maakt hij veel filmmuziek. Zo zal in Noord-Brabant een voorpremière te zien zijn van de recente Amerikaanse indie-film Sing Sing: „Dat is een van de waanzinnigste films die ik ooit heb gezien”, zegt Dessner. Het waargebeurde verhaal speelt zich af in de beroemde gevangenis Sing Sing, aan de Hudson ten noorden van New York. Eind jaren negentig had je daar een ‘Rehabilition Through the Arts’-programma, waarbij gevangenen zelf een toneelstuk mochten schrijven en opvoeren om zo hun resocialisatie te bevorderen. „Ik dacht: dit is een opera. Het is zó mooi. En het bijzondere is dat bijna alle rollen gespeeld worden door voormalige gevangenen die indertijd óók in dat toneelstuk speelden.”
Hoewel film en popmuziek een groter publieksbereik hebben, vormt orkestwerk al enige tijd „het hart” van Dessners bezigheden. Wordt zijn orkestmuziek gekleurd door zijn ervaring als gitarist in een rockband? Dessner haalt zijn schouders op: „Iemand als [klassiek componist, red.] Julia Wolfe, die ik bewonder en met wie ik veel heb samengewerkt in New York, is veel meer ‘rock’ dan ik. Zij voert alleen niet haar eigen muziek uit, zoals ik soms wel doe. En John Luther Adams is een geweldige rockdrummer, maar dat hoor je dan weer niet terug in zijn landschapachtige orkestwerken.”
Dessner lijkt zijn connectie met rock en minimal music enigszins te willen nuanceren. Die invloeden in zijn werk reiken inderdaad bewust en hoorbaar verder. „Thom Yorke is een vriend van me en ik houd van Radiohead, maar als componist voelt die muziek haast té dicht bij huis om er inspiratie uit te putten. En natuurlijk ben ik ook beïnvloed door minimal-componist Steve Reich, die ik beschouw als een mentor. Maar als ik een partituur ga bestuderen pak ik juist liever muziek die verder van me afstaat.”
Onbestendigheid
Zo refereert hij in Le bois, voor het Fifty for the Future-project van het Kronos Quartet, aan de meerstemmigheidstechnieken van de middeleeuwer Perotinus. Dessner schreef het werk kort na de brand van de Notre Dame in Parijs in 2019, waarbij de duizend jaar oude eikenhouten zoldering verloren ging: „Onder diezelfde houten balken werkte Perotinus rond 1200. Het stuk gaat over de vergankelijkheid en onbestendigheid van veel dingen die we voor lief nemen, van een houten zoldering tot onze relaties of iets enorms als het klimaat.” Het werk is onderdeel van de grotere strijkkwartetcyclus Impermanence, waaruit het Quatuor Zaïde op 1 en 2 december delen zal spelen.
Zijn lievelingscomponisten? Het gaat bij hem in fases, zegt Dessner, maar momenteel is het de „poëtische stem” van Fransman Henri Dutilleux. „Dutilleux’ partituren zijn schitterend, alleen al om te zien. In zijn orkestwerk Métaboles zit een moment waarin hij vijf contrabassen flageoletten laat spelen op een manier die bijna onmogelijk is. Maar hij doet het toch.”
De wijze waarop Stravinsky en Bartók volksmuziekmelodieën in hun werk gebruikten, inspireerde Dessner bij het componeren van zijn Murder Ballads. Dit stuk, dat in 2013 in Eindhoven in première ging en waarvan de opname door ensemble Eighth Blackbird met een Grammy is bekroond, neemt volksliedjes uit Dessners thuisstaat Ohio als uitgangspunt. „Het zijn gruwelijke verhalen, vaak uitlopend op moord. De meeste hebben Ierse of Schotse wortels, maar zijn verbasterd tot americana. Ik vond het interessant om me daartoe te verhouden, zoals Stravinsky en Bartók en de vroege Lutosławski dat deden tot hun volkstradities.”
Dessner groeide op in Cincinnati, Ohio, samen met tweelingbroer Aaron – eveneens gitarist in The National – en oudere zus Jessica, die danser, dichter en beeldend kunstenaar is. „Onze vader was jazzdrummer en er was altijd muziek in huis.” Zelf speelde hij dwarsfluit en pas op de middelbare school begon hij met gitaar, om popliedjes te kunnen spelen. „Ik was niet eens heel goed, niet zo iemand die alles kan spelen. Maar soms helpt dat juist bij het ontwikkelen van een persoonlijke stijl.” Later studeerde Dessner geschiedenis, klassiek gitaar en compositie aan Yale en in 2001 trad hij toe tot The National, de band die kort daarvoor was opgericht door onder meer zijn broer Aaron. „In de band ben ik the nerdy one. Ik zorg voor orkestraties en haal er musici en invloeden van buitenaf bij”, zegt Dessner.
Hij werkt samen met popmuzikanten als Taylor Swift, Paul Simon en zijn boezemvriend Sufjan Stevens, maar zijn grootste inspiratiebron van kinds af aan is zijn zus Jessica, aldus Dessner. Haar invloed was ook indirect: „Zij was vier jaar ouder en een postpunk in Ohio. Ze datete oudere mannen en een van hen had zoveel liefdesverdriet toen ze het uitmaakte dat hij nog weken bij ons thuiskwam. Hij leerde mij en mijn broer nummers van punkbands als Minutemen en Firehouse spelen. Later heb ik via haar heel veel muziek leren kennen. Bij haar dansuitvoeringen kwam ik in aanraking met hedendaagse klassieke muziek. Veel van mijn eigen werk, zeker toen ik begon met componeren, is geschreven voor haar, om op te dansen.”
Pianoconcert
Dat geldt ook voor zijn Pianoconcert: „Normaal kan ik echt lijden tijdens het componeren. De druk bij een groot orkestwerk is enorm. Maar dit concert schreef ik voor mijn zus, die al een paar jaar borstkanker heeft, en ik heb er bewust alleen aan gewerkt als het goed voelde, wanneer mijn hoofd ernaar stond. Op het moment gaat het gelukkig goed met haar.” Pianist Alice Sara Ott tourt momenteel met het concert de wereld rond. „Haar spel is zo beeldschoon, ze brengt zo veel kleur aan. Tijdens het componeren heb ik geprobeerd daar recht aan te doen. Daardoor is het een voor mijn doen ongebruikelijk lyrisch werk geworden.” Een opname van het Pianoconcert is te horen in Le concert du soir van 8 november op Radio France (vanaf 28’).
Dan is het alweer tijd om het videogesprek af te ronden. Dessner heeft een repetitie, samen met zijn vrouw, folkzangeres Mina Tindle. Zij heet eigenlijk Pauline de Lassus en in een video heeft Dessner ooit gezegd dat ze verre familie is van de grote renaissancecomponist Roland de Lassus, ook wel Orlando di Lasso. Is dat echt waar? Dessner grijnst over de camera heen: „Mijn vrouw zit verderop in de kamer te lachen. Ja, dat is echt waar. Sterker nog, ze stamt ook af van de negentiende-eeuwse componist Gounod. En de grap is: ze houdt helemaal niet van klassieke muziek.” Dessner lacht: „Ik denk wel eens, misschien moet ik mijn naam veranderen in Bryce de Lassus. Klinkt goed, vind je niet?”