N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Dit ben ik Iedereen heeft verschillende identiteiten. Hoe worden we wie we zijn? Deze keer: Aad van Zelst (90), die van zijn geloof is gevallen.
„Je hebt twee manieren van leven. Je kunt een religieus mens zijn, die gelooft in een god, een schepper, of wat dan ook. Of je doorziet dat die weg doodloopt, en dat je zelf volledig verantwoordelijk bent om wat van het leven te maken.
„Ik ben van die ene weg op de andere terechtgekomen. Mijn intens beleefde godsbesef is compleet in rook opgegaan. Ik heb dat ingeruild voor een diepe verbondenheid met mijn naasten, met deze wereld en de kosmos om ons heen.
„Ik kom uit een groot katholiek gezin in Heiloo. Mijn vader was kleermaker. Als kinderen mochten we wel doorleren, maar het kwam m’n vader beter uit wanneer we een vak leerden, om kostgeld te verdienen.
„De hoofdonderwijzer en de pastoor zeiden: Aad is slim, die kan naar het lyceum. Dat mocht, maar ik was niet al te ijverig en ik had vaak last van hoofdpijn. Dus al gauw werd het ambachtsschool, waar ik ben opgeleid als elektricien.
„Na een paar jaar werken begon het te knagen. Ik zag mezelf niet m’n hele leven lang stroomdraden trekken. Ik las veel: de Belijdenissen van kerkvader Augustinus, boeken van de Amerikaanse monnik en schrijver Thomas Merton. Het geloof begon sterker aan mij te trekken. Eind 1954 maakte ik de nachtmis mee in de Benedictijner Abdij van Egmond. Ik was verkocht. Kort daarna ben ik daar als monnik ingetreden.
„Een jaar of tien heb ik het leven in het klooster prachtig gevonden. Gelukkiger kon een mens volgens mij toen niet zijn: de stilte, het samen bidden, de liturgie, de bijbelstudie. Ik was ook een ondernemende monnik. Ik heb in Egmond met een medebroeder een kaarsenfabriek opgezet, waaraan de abdij een hoop geld heeft verdiend.
„Als kloosterling krijg je ingeprent dat je een bevoorrecht mens bent. Je leeft immers dichter bij God dan gewone stervelingen. Je staat, bij wijze van spreken, al met één been in de hemel.
„Maar daar betaal je wel een prijs voor. Als ‘kind van God’ word je geacht een kinderlijke houding aan te nemen. De abt fungeert als de strenge vader van de kloostergemeenschap. Hem heb je in alles te gehoorzamen.
„Dat kind-zijn, als een volwassen man, ging me opbreken. Ik wilde zelf vader worden. Ik begon in te zien dat we, met vijftig mannen achter de muren van een klooster, een spel speelden – alsof we nog in de Middeleeuwen leefden. Intussen werden buiten de eerste astronauten de ruimte ingeschoten.”
Meditatie
„Na een worsteling van ongeveer een jaar ben ik in 1966 uitgetreden. De abt toonde zich diep teleurgesteld. Hij zei bij het afscheid: ‘Als je maar niet denkt dat je daarbuiten God kunt ontlopen!’
„De laatste jaren in het klooster had ik de weldadige werking van yoga en meditatie ontdekt. Nu al sinds een jaar of zestig begint mijn dag om half zeven ’s ochtends met een half uur rekken, strekken en mediteren. Ik heb dat echt nodig, om m’n eigen lichaam te voelen en me bewust te zijn van mijn plek en rol op deze wereld.
„Je zou het een vorm van bidden kunnen noemen, maar dit is veel gezonder voor je lijf. Ik leef nu in de volle overtuiging dat je echt zélf aan de bak moet om wat van het leven te maken. Een Lieve Heer of Heilige Geest zal je daarbij echt niet helpen.
„Buiten het klooster ben ik niet meteen van m’n geloof gevallen. Dat ging vrij geleidelijk. Er is niet één moment geweest waarop ik plotseling dacht en zei: God bestaat niet.
„Door het nest waaruit ik kwam, en mijn jaren in het klooster, zat er ook wel iets pastoraals in mij. Ik heb werk gezocht waarin ik iets voor m’n medemens kon betekenen. Via-via ben ik terechtgekomen bij de Pompekliniek in Nijmegen, waar ik ben opgeleid als therapeut, om te werken met gedetineerden. Door werk en studie heb ik mezelf verder ontwikkeld tot sociaal-psychiatrisch maatschappelijk werker. Ik vond een baan bij de Reclassering in Den Bosch. Ik heb er meegewerkt aan de ontwikkeling van wat nu taakstraf heet.
„In Den Bosch heb ik mijn vrouw Hans leren kennen. In 1968 zijn wij getrouwd. Een jaar later kregen wij onze dochter, Annemarie.
„Met Hans deel ik een diepe liefde voor beeldende kunst. Kunstenaars hebben dezelfde functie in de samenleving als vroeger kluizenaars, pastors en profeten. Ze komen op verrassende ideeën, ze nemen je mee in een realiteit die je eerder zelf niet waarnam. Zij leren ons hoe je je leven op een hoger plan kunt brengen. Je kunt je dagen wel slijten met boodschappen doen en daarna een borreltje drinken; daar is op zichzelf niks mis mee. Maar er valt zoveel meer te genieten als je leert kijken naar wat je eerst niet zag.
„Hans en ik zijn bevriend geraakt met twee Bossche kunstenaars, Leon Adriaans en Jacques van der Heyden. In onze woonkamer hangt een fascinerend werk van Van der Heyden: een gouden paneeltje dat voor een zwarte achtergrond zweeft. Meer dan dat lijkt het niet.
„Nu vertel ik je erbij dat de vorm van dat paneeltje een detail is uit Gezicht op Delft van Johannes Vermeer. Dat paneeltje staat voor de schoonheid van de wereld om ons heen. En die zwarte achtergrond, dat is het enorme zwarte gat, waaruit wij mensen voortkomen en waarin we ook weer zullen verdwijnen. Althans, dat is mijn interpretatie, en zo mag iedereen daaraan z’n eigen dimensie geven.
„Ik ben nu negentig jaar op deze wereld, en ik ben nog volop actief. Elke dag mag op zichzelf een kunstwerk zijn. Hans en ik hebben ook nog een droom voor de toekomst, of sterker: een ambitie. Het atelier van Jacques van der Heyden, die in 2012 overleed, is nog steeds intact, in een leegstaand klooster dat gerestaureerd moet worden. Wij zetten ons ervoor in dat dit atelier behouden blijft voor een nieuwe generatie kunstenaars en kunstliefhebbers.
„Liefde voor kunst kun je doorgeven aan toekomstige generaties. Dit is onze manier om daaraan een steentje bij te dragen.”