De witbebaarde kunstenaar maakt, naakt en de armen geheven in de lucht, een vreugdesprong in het bos dat hij zijn atelier noemt. Het Steichenwald, 200 vierkante kilometer groot, ligt vlakbij het Beierse Eschenau waar herman de vries sinds 1971 woont. Het is de kosmos waarin hij zich iedere dag beweegt. Voor de vries (Alkmaar, 1931, hij schrijft zijn naam zonder hoofdletters) bestaat geen onderscheid tussen natuur, kunst en leven. Meer nog, de natuur zélf is kunst, aldus de vries.
Soms gebeurt het dat een oeuvre aan het einde van een lang en werkzaam leven opnieuw actueel wordt. Dat is het geval met de vries. De brede erkenning die hem nu ten deel valt is mede te danken aan de kunsthistoricus Cees de Boer, die (samen met tentoonstellingsmaker Colin Huizinga) het werk van de vries in 2015 presenteerde op de Biënnale van Venetië. De Boer heeft nu in het Rijksmuseum Twenthe een overzichtstentoonstelling gemaakt waarin de focus ligt op de vries als een kunstenaar/onderzoeker die zich al sinds de jaren vijftig bezighoudt met natuur en ecologie. Beeldende kunst, onderzoek, taal en filosofie zijn hier tot een ondeelbaar geheel versmolten. De tentoonstelling, volgens het museum de grootste van de vries’ werk tot nu toe, brengt alle perioden van zijn kunstenaarschap samen in een overzicht.
Begin jaren zestig kreeg de vries bekendheid in het kielzog van de Nulbeweging. Hij wilde zich graag aansluiten bij de Nulgroep (1960-65), die bestond uit Armando, Jan Henderikse, Henk Peeters en Jan Schoonhoven, maar daar stak Armando een stokje voor. De Nulbeweging wilde, in de woorden van Schoonhoven, „de werkelijkheid funderen als kunst” en was wars van symboliek, van gevoelsexpressie en van een persoonlijk handschrift. De groep streefde naar een onpersoonlijk soort kunst die direct voortkwam uit het alledaagse leven, gemaakt met niet-artistieke materialen als plastic, polystyreen en gevonden voorwerpen en met een voorkeur voor abstracte rasterpatronen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133214106-cf1d83.jpg|https://images.nrc.nl/lHCsBkZa3OBIhM-PbrArJWQzEzo=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133214106-cf1d83.jpg|https://images.nrc.nl/as-8vn0aWKqOUDSZ2rIYBPUupuc=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133214106-cf1d83.jpg)
Foto Eric Bronkhorst
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133214109-26d920.jpg|https://images.nrc.nl/IXbcIgCtvvmNPGknicO61PpjtvM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133214109-26d920.jpg|https://images.nrc.nl/5_A7cOcm34wVztU58Xr7NeDWtO4=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133214109-26d920.jpg)
Foto Eric Bronkhorst
Het vroege werk van de vries heeft al deze kenmerken. De tentoonstelling in het Rijksmuseum Twenthe maakt duidelijk hoe de vries zich vanaf het begin ook door andere beweegredenen liet leiden dan door koele abstractie en de verbinding met het alledaagse. In 1957 noteerde hij in een opschrijfboekje: „kunst is het visualiseren van natuur”. Zijn levenslange diepgevoelde verbondenheid met natuur en ecologie maakt dat zijn werk nu op een hernieuwde manier aanspreekt en dat het werk uit de jaren zestig en zeventig nu in een ander daglicht komt te staan.
Nachtvlinder
de vries werd begin jaren vijftig, na het behalen van een diploma aan de Middelbare Tuinbouwschool, onderzoeksassistent bij de Plantenziektenkundige Dienst (PD) in Wageningen, later het Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek inde Natuur (ITBON) in Arnhem. Tegelijk begon hij met tekenen en schilderen. Bij het ITBON was het zijn taak om de invloed van omgevingsfactoren op de ontwikkeling van de populatie van de dennenspanner, een nachtvlinder, in kaart te brengen. Op de Hoge Veluwe verzamelde hij rupsen, poppen en hun voedsel en richtte een insectarium in bij het ITBON-gebouw. Hij volgde daarbij de methode van de ‘jampot ecologie’: rupsen werden met twijgjes en voedsel in jampotten gestopt, 720 potten in totaal, opgesteld in een rasterpatroon van 12 bij 60 potten. Hij deed steekproeven naar het welzijn van de rupsen volgens de tabel met toevalsgetallen van Fisher/Yates en noteerde de proefmetingen met een zelfbedacht systeem van kleurcodes in viltstift.
Deze wetenschappelijke werkwijze, met toevalssystemen, kleurcoderingen en rasterpatronen, zou bepalend worden voor de kunst van de vries. Het witte reliëf v67-36c toevalsobjectivering (1967), een houten paneel van 640 cm lang en 45 centimeter hoog waarop houten balkjes in wisselende patronen bevestigd zijn, gemaakt voor de entreehal van het ITBON, is oppervlakkig bezien een typisch geometrisch-abstract werk uit de jaren zestig. Maar de compositie is geïnspireerd op de manier waarop dennenbomen op de zandgronden zich ruimtelijk ten opzichte van elkaar positioneren. Iedere cluster van houten balkjes vertegenwoordigt een dennenboom.
Alles stroomt
Al snel veranderde de natuur voor de vries van inspiratiebron (zoals bij het ITBON reliëf) in werkmodel. In 1975 ontstond, in samenwerking met zijn partner susanne de vries met wie hij sindsdien samenwerkt, 16 dm2. Voor dat werk bakende de vries een vierkante vorm ter grootte van een stoeptegel af in een grasmat. Alle planten die hij daar op 16 vierkante decimeter aantrof, 473 in totaal, plakte hij op bladen papier en lijstte ze ieder afzonderlijk in.
In de natuur is alles in beweging. De hele wereld stroomt en wij stromen mee, aldus de vries. Deze stroom is de ‘bedding’ van de totale werkelijkheid die zelf in beweging is. Er is alleen toeval en verandering. Er is dan ook geen hiërarchie, reden waarom de vries geen hoofdletters gebruikt.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133214192-8d5d7c.jpg|https://images.nrc.nl/BdjEajMjt4zOBUuNAVh_wdi3i_A=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133214192-8d5d7c.jpg|https://images.nrc.nl/VI5zYydt5-qSqMj7WKClc5-UZ98=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data133214192-8d5d7c.jpg)
Foto Eric Bronkhorst
Zo ontstond een groot aantal toevalswerken, toevalsobjectiveringen of random objectivations geheten, die steeds de toevalstabel van Fisher/Yates tot uitgangspunt hebben. Dit kunnen patronen van gekleurde vlakjes of stippen of wat ook zijn, en ook teksten. Het resultaat is een vorm van concrete poëzie, waarbij de vries teksten vernietigt en verstrooit over een lege pagina, opdat de lege ruimte rondom de taal binnen zal dringen in de taal.
Uiteindelijk, in de laatste fase van het werk, staat de natuur niet langer model voor de kunst, maar ís de natuur de kunst. Er rest de vries niets anders dan de natuur te tonen als kunst. Het drieluik Rasenstück (2015) toont geperste planten en grassen achter glas op papier. Les Terres du Pays de Cézanne (2009) is een reeks van 42 ‘aarduitwrijvingen’ op papier, alle verschillend van kleur. Hierbij wrijft de vries een portie aarde uit op papier, zodat het werk maar één pas van de werkelijkheid verwijderd is.
In het archief van de vries bevinden zich vele honderden monsters aarde van over de hele wereld. Ze zijn allemaal anders, zoals ook ieder boomblad anders is. Herhalingen bestaan niet in de natuur, er zijn alleen individuele gebeurtenissen die de stroom volgen van kans en verandering. De kunstenaar hoeft nu slechts nog te wijzen: this this this … Of, zoals in een tekstwerk dat volledig bedekt is met het handgeschreven woordje all.
Omdat hijzelf deel is van de natuur verschijnt kunstenaar nu ook zelf in zijn werk, zoals in het eerder genoemde fotowerk. Zoals hij dicht: „the world is my chance / it changes me everyday / my chance is my poetry”.
