Met zijn feelgood strijdliederen laat Sam Fender tribunes schudden

Is dit een voetbalwedstrijd? Dat moet haast wel, want waarom staan er anders overal fans in het zwart-witgestreepte shirt van Newcastle United met de clubvlag te wapperen en hun strijdkreet te brullen? Om hun territorium af te bakenen scanderen ze: „TOON ARMY!” waarbij ‘toon’ dialect is voor ‘town’: ‘stadsleger’ dus.

Maar nee, het is wel degelijk muziek waarvoor dit bataljon de Noordzee is overgestoken. Dat krijg je ervan als Sam Fender de Afas Live uitverkoopt. De Britse rockbelofte – en Newcastle United-fan – is een stadionvullend streamkanon die eerder glorieerde op festivals als Glastonbury en als voorprogramma van Neil Young, Bob Dylan en Bruce Springsteen. Vandaar dat de Amsterdamse concertzaal dinsdagavond vol staat met lallende hooligans die elkaar in de armen vallen en liefdevol „shite” en „fokking hell mate” in elkaars oren spugen.

Fender is een mindfuck in meerdere dimensies. Behalve het bewustzijn van plaats („We zijn niet in Engeland, maar in Amsterdam”) schopt hij ook het besef van tijd overhoop („Nee, dit zijn niet de jaren tachtig, het is toch echt 2025”).

Hoopgevende rouwdouwers

Met zijn opengeknoopte houthakkershemd en opgewekte middle-of-the-road-rock lijkt hij een reïncarnatie van hoopgevende rouwdouwers als Bruce Springsteen en Bryan Adams. Het marcherende strijdlied ‘People Watching’ is een kruising tussen ‘Boys of Summer’ van Don Henley en Springsteens ‘I’m on Fire’. De echoënde gitaren, galmende piano-akkoorden, (niet-ironische) saxofoonsolo’s, kitschy kerstbellen en Fenders trillende tenorzang („I hold you in my heart ’til the day I die”) – epischer én eighties’er wordt het niet.

En natuurlijk is de ietwat oubollige instrumental ‘Going Home: Theme of the Local Hero’ van Dire Straits-mastodont Mark Knopfler, waarmee Fender de show begint, ook het clublied van Newcastle United, maar de muziek sluit eigenlijk prima aan bij Fenders eigen oeuvre.

Tijdens de anderhalf uur durende überoptimisme-eredienst regent het gouden confetti en feelgood-momenten. Clubicoon en ultieme goaltjesdief Alan Shearer, die vanaf het balkon meekijkt, wordt op aansporing van Fender door de hele zaal toegezongen. Een extatische, uit de voorste rijen geplukte jonge fan mag met bibberende vingers het nummer ‘The Borders’ meespelen op een akoestische gitaar.

Verzuipen in gezapigheid

Toch is de show zeker niet perfect. Het traag dreinende ‘Crumbling Empire’ verzuipt in gezapigheid en door in ‘Arm’s Length’ zeventien keer „Do you have to know me know me” te stamelen, weet Fender zelfs de gevaarlijkste vandalen nog in slaap te wiegen. De plotselinge pandemiepunk van ‘Howdon Aldi Death Queue’ doet iedereen weliswaar wakker schrikken, maar de panische schreeuwzang („Keep your distance! That’s less than two fucking meters!”) valt dan weer volledig uit de toon.

Fender blinkt echter uit in strijdliederen als ‘Seventeen Going Under’ en ‘Hypersonic Missiles’. Die beginnen met een kaal marcherende vierkwartsmaat en groeien beetje bij beetje uit tot hemelbestormende hymnes die dankzij evangelische jubelkoren à la Coldplay exploderen in stadionknallers. Dan begint de vloer te veren, schudden de tribunes en kan Afas Live niet meer stoppen met schreeuwen. Tot in de parkeergarages, metro’s en treinen blijven de fans onverschrokken doorbrullen: „OH-OH-OH-WOO-OH-WOO-OH!”