N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
TV-recensie Wat doet het met een kind, als een broertje of zusje kanker heeft? Stil Water, de nieuwe documentaire van Simonka de Jong, is indringend zonder overweldigend te zijn. „Ik wil mensen niet zo verdrietig zien.”
In alle eerlijkheid: in de loop van zondag was er enige tegenzin ontstaan om Stil Water (EO) te bekijken, de nieuwe documentaire van Simonka de Jong, over jonge kinderen die worden behandeld voor kanker. De vórige documentaire van De Jong, Pilotenmasker, stond nog op het netvlies. Die hartverscheurende scène waarin een jongetje met een hersentumor wéér die enge tunnel in moet voor een MRI en het op een huilen zet. Het is niet meteen waar een mens zich op verheugt op zondagavond.
Toch gekeken, en dat is maar goed ook, want Stil Water is net zo indringend, zonder overweldigend te zijn. De Jong volgde drie gezinnen twee jaar lang en zette dit keer niet het kind met kanker, maar de broertjes en zusjes centraal. Die blijken zich vooral gedeisd te houden, zag De Jong, ze willen papa en mama niet tot last zijn, weten zich niet goed raad met hun verdriet of reageren hun woede af op een ander gezinslid. Zoals Tim, die weleens gaat slaan, zegt hij, „maar dan alleen Jens”.
Jette probeert gewoon zo min mogelijk over de hersenstamkanker van haar zusje Fien na te denken, zegt ze. Ze zit veel in haar kamer, komt alleen beneden om te eten. Kan ze er niet met haar ouders over praten? „Nee, eigenlijk met niemand.” Maar ze wíl het er ook helemaal niet over hebben. Haar zus Maud van tien vertelt dat ze het „irritant” vindt om haar ouders te zien huilen. Waarom dan? „Ik wil mensen niet zo verdrietig zien.” Hun vader, die de twee ongemakkelijk giebelende meiden op de bank heeft gezet, legt uit dat die tranen er nu eenmaal zijn – ze zullen ook nog wel even blijven komen. De camera draait naar de wiebelende voeten van Maud, haar vader pakt ze beet, zij geeft zijn hand met één vinger een korte aai. En dan komt de aap uit de mouw. „Ik vind het stom dat alle kaartjes naar mama en naar Fien gaan.” Maud is er ook nog. Maar durf dát maar eens te zeggen.
Zusje Fien haalt haar zevende verjaardag uiteindelijk niet. En hoewel haar overlijden natuurlijk aangrijpt, is het toch de scène waarin Jette haar klas over de begrafenis vertelt, die de echte knoop in je maag veroorzaakt. „Nog vragen?”, hoor je een docent zeggen, nadat Jette openhartig heeft verteld hoe het gezin afscheid van Fien nam. De klas zwijgt, op één jongen na. Na afloop wordt er geklapt, alsof Jette net een presentatie gaf. Je ziet haar besluiten het verdriet toch maar weer weg te stoppen.
Nog één week
Misschien had het de klas van Jette goed gedaan op zondagochtend naar de marathon van het vierde seizoen van Nog één week (VPRO) te kijken. In die jeugddocumentaireserie worden kinderen tussen de tien en dertien jaar gevolgd in de week voor een spannende gebeurtenis. Er is bijvoorbeeld Emelie (13) die vertelt hoe ze na een hersentumor bijna blind werd en over een week alleen met een blindenstok naar school wil lopen. En er is Redangelo (10) die door de vele scheuren in zijn Noord-Groningse woning moet verhuizen. Spannend, maar ook leuk, benadrukt hij, want omdat hun huis wordt gesloopt, mag hij het binnenkort helemaal bespuiten met graffiti. „Zelfs de buitenkant!”
Het is de vrolijke openhartigheid van de kinderen in Nog één week die het tot een ontwapenende serie maakt. Knap, want zo open zijn 13-jarigen dus niet. Hoogtepunt is Sem (13), zijn lievelingskoe Nina krijgt binnenkort een kalfje. Spannend, vertelt Sem, want soms gaat het vanzelf, en soms moet je helpen. Van zijn eigen zakgeld kocht hij twee koeien, voor zijn verjaardag kreeg hij een varken. En hij heeft nog „drieëndertig kippen lopen”, waarvan hij er twee gaat verkopen. „Die komen in de soep. Leven en dood, zo makkelijk is het.” Sems ouders zijn de vierde generatie in het boerenbedrijf, hij hoopt de vijfde te worden. Als dat nog kan, althans. „Want je hebt nu stikstofmaatregelen, de regering, de halvering van de veestapel, 80 procent van de boeren moet weg, en nou ja, zulk soort dingen.”