Met Manon Lescaut naar het eind van de wereld

Begin 1720 werden meer dan honderd vrouwen en meisjes uit een gevangenis in Parijs verscheept naar Louisiana, de Franse kolonie aan de Golf van Mexico. De meeste vrouwen zouden ‘prostitueés’ zijn, maar vrijwel allemaal waren ze op grond van valse beschuldigingen opgepakt. Dakloze en arme vrouwen werden gecriminaliseerd en kregen onopgeloste moorden in de schoenen geschoven. Dochters uit de betere kringen die dreigden een erfdeel op te eisen, liepen het risico gearresteerd te worden. Omgang met iemand die van losbandigheid werd beschuldigd of een niet-Franse komaf had, kon voldoende grond zijn voor verbanning naar het onherbergzame Amerika. Van de vrouwen die echt werden gedeporteerd, overleefde waarschijnlijk minder dan de helft de oversteek, die zo’n tien weken duurde. Ze zaten aan elkaar geketend in een krap scheepsruim, met te weinig eten en drinken. Vernederd, berooid, uitgehongerd en beschadigd moesten ze in New Orleans een nieuw bestaan zien op te bouwen.

In haar fascinerende studie Mutinous Women probeert de eind vorig jaar aan ALS overleden Joan DeJean de slechts fragmentarisch gedocumenteerde levens van deze vrouwen te reconstrueren. DeJean betoogt dat deze ‘losbandige vrouwen’ kunnen worden gezien als de onvrijwillige tegenhangers van de puriteinse Founding Fathers, die honderd jaar eerder in Amerika hun heil zochten. Van de tweehonderd huizen die enkele jaren na de deportatie in New Orleans stonden, was zo’n 10 procent bewoond (en soms ook eigenhandig gebouwd) door deze vrouwen. Verspreid over de Verenigde Staten leven tegenwoordig tienduizenden nakomelingen van deze Amerikaanse oermoeders.

Naar Louisiana

De bekendste van alle vrouwen die begin achttiende eeuw naar Louisiana werden gedeporteerd, heeft nooit bestaan. Haar naam luidt Manon Lescaut. Zij vergaarde eeuwige roem als de eerste tragische heldin van de Italiaanse componist Giacomo Puccini (1858-1924). In 1893 baseerde Puccini zijn eerste succesvolle opera op een van de bestverkochte boeken uit de achttiende en negentiende eeuw: Het verhaal van chevalier Des Grieux en Manon Lescaut (1731), geschreven door Abbé Prévost (1697-1763). Deze week verschijnt een nieuwe vertaling van deze bestseller die honderden keren werd herdrukt, tot opera’s en films werd bewerkt en in ons land al diverse malen eerder vertaald.

Het boek is een klassieke raamvertelling over een jongeman uit een gegoede familie die een fatale liefde opvat voor een meisje van lage komaf en daarbij dreigt zichzelf te gronde te richten. Prévosts alter ego, markies de Renoncour geheten, beschrijft in het zevende deel van zijn memoires hoe hij de jonge chevalier Des Grieux ontmoet die hem het verhaal van Manon Lescaut vertelt.

Voor een achttiende-eeuwer zal de stilistische manoeuvre een verhaal binnen een verhaal te vertellen het waarheidsgehalte hebben onderstreept: het is echt waar, ik heb deze geschiedenis zelf uit zijn mond opgetekend! Voor mij als moderne lezer werkt deze getrapte werkwijze anders: ik begrijp des te beter dat wat ik ga lezen niet waar is – voor mij fungeert de raamvertelling als een sluis naar de fictie waarin ik me voorneem alles te geloven wat ik voorgeschoteld krijg, ook al weet ik dat het niet waar is.

Frisse vertaling

In zijn voorwoord waarschuwt vertaler Martin de Haan dat de tekst die we gaan lezen ouderwets kan voorkomen. Mede dankzij de frisse vertaling heb ik van dit boek genoten, juist doordat het ouderwetse vertelplezier van de pagina’s spat. Het gebrek aan urgentie en actualiteit ervaar ik als een verademing. Prévost levert heerlijk escapisme, broodnodig in onze sombere tijden.

Rond 1715 valt de in de liefde onervaren Des Grieux te Amiens voor de in zijn ogen prachtige Manon Lescaut. Hij ziet haar in een herberg, terwijl zij op het punt staat tegen haar zin het klooster te betreden. Des Grieux ontfermt zich over haar. In het geheim gaan ze in Parijs samenwonen, maar als arme student kan hij haar niet onderhouden, ook al leent hij geld en wint hij het door vals te spelen bij het kaarten. Het paar wordt uit elkaar getrokken door toedoen van Des Grieux’ vader, ze vinden elkaar weer, worden gevangengezet en weten te ontsnappen. Een patroon dat zich zal herhalen. Bovendien lijkt Manon haar toegewijde geliefde te bedriegen met een rijke, oude man. Of probeert ze met diens geld haar toekomst met Des Grieux veilig te stellen?

‘Leeghoofdig brutaaltje’

Het zijn niet alleen de vele smakelijk opgediste verwikkelingen die deze vroege coming-of-age-roman nog altijd aantrekkelijk maken. Voor mij schuilt de bekoring vooral in de stem van Des Grieux, een man van wie je maar moet aannemen dat wat hij vertelt ook daadwerkelijk zo is verlopen. Houdt Manon hem aan het lijntje, is hij ook haar grote liefde, kan het haar allemaal niets schelen?

En dan nog iets: van hoe betoverend Manon eigenlijk is, kan ik me moeilijk een beeld vormen. Ik lees alleen dit soort beschrijvingen: ‘Haar geest, haar hart, haar zachtmoedigheid en haar schoonheid vormden zo’n sterke en betoverende keten dat ik al mijn geluk op het spel zou hebben gezet om er voor eeuwig in vast te mogen zitten’. Het zal wel, denk ik dan. Aan de andere kant illustreren de grove streken waarmee Manon wordt neergezet, in welke wereld vrouwen als zij leefden.

In het voorwoord bij een Engelse vertaling merkt de Australische publicist/feminist Germaine Greer op dat Manon wordt afgeschilderd als een leeghoofdig brutaaltje dat vrijwel nooit iets zegt. En áls ze haar mond dan een keer opendoet, blijkt ze de buikspreekpop van Des Grieux. Ik snap Greers wrevel, maar een achttiende-eeuwer hoeft zich wat mij betreft niet te schamen voor de tijd waarin hij leefde. Des Grieux en zijn schepper zijn overduidelijk geworteld in de standenmaatschappij van voor de Franse Revolutie van 1789.

Dat moge ook blijken uit het feit dat personages uit de hogere sociale klasse er geen moeite mee hebben Des Grieux geld te lenen, te schenken, of aan hem te verliezen bij het gokken. Terwijl lieden uit de lagere klasse waartoe Manon behoort, allemaal omkoopbaar blijken. Geld is in dit boek alleen belangrijk voor wie het niet bezit. Voor Des Grieux, die tussen de twee klassen laveert, telt kapitaal slechts omdat hij daarmee zijn op luxe gestelde Manon aan zich kan binden.

De Lescaut van Puccini

De 35-jarige Puccini werd door dit boek gegrepen. Het moet hem veel hoofdbrekens hebben gekost een subjectief verteld verhaal met talloze herhalingen overtuigend op de planken te krijgen. Hij versleet niet minder dan zes tekstdichters voor hij zelf tot een goed libretto kwam. Voor het eerst kreeg hij het voor elkaar met een verhaal dat zich in een andere tijd afspeelt het publiek in het hart te raken.

Puccini weet Manon los te weken van Des Grieux’ blik en ontdoet zich van diens ironisch-humoristische vertelstem. Daardoor kan Manon de tragische heldin worden met wie het publiek kan meeleven. Manon wordt aldus de wegbereider van de nog beroemdere vrouwen uit Puccini’s latere opera’s: Mimì (La Bohème, 1896), Tosca (Tosca, 1900) en Cio-Cio-San (Madama Butterfly, 1904).

In de jolige en verwachtingsvolle eerste akte van Puccini’s Manon Lescaut is het publiek getuige van de toevallige ontmoeting van Des Grieux met Manon. We slaan hun ongetrouwde wittebroodsweken over en vinden Manon in de tweede akte terug in de über-elegante salon van Geronte, haar sugardaddy. De rijkdom en de luxe vervelen haar, ze verlangt terug naar de dagen in betrekkelijke armoede met Des Grieux. Haar broer zingt haar toe (in de vertaling van Els van der Pluijm voor De Nationale Opera): „Een piepklein huis was jouw woning, je kwam om in de kussen… maar niet in het geld.”

Wegens ‘ontrouw’ arresteren

Zodra Des Grieux ten tonele verschijnt, valt Manon opnieuw voor hem. Geronte laat haar vervolgens wegens ‘ontrouw’ arresteren. In Mutinous Women van Joan DeJean lees ik dat een dergelijke beschuldiging anno 1720 voldoende grond kon zijn voor verbanning.

De derde akte speelt zich af in Le Havre. Manon is met een aantal andere vrouwen in de haven gearriveerd, klaar om te worden verscheept naar Amerika. Prévost vertelt hoe sommige vrouwen op het laatst de dans nog weten te ontspringen: „Nadat de gouverneur ze langdurig had bestudeerd, ontbood hij een aantal jongemannen uit de stad die smachtend uitkeken naar een echtgenote. De knapste meisjes gaf hij aan de notabelen, de rest werd verloot.”

Volgens DeJean wisten onderweg van Parijs naar Le Havre diverse vrouwen en meisjes te ontsnappen. Beter gesitueerde vrouwen, die bijvoorbeeld door (stief)ouders of broers waren aangegeven omdat ze de familie-eer zouden hebben aangetast, werden soms op het laatste moment gered door tussenkomst van hooggeplaatste personen.

Bij Puccini worden de namen van de pechvogels die niet ontkwamen en echt werden verscheept afgeroepen en door het toegestroomde volk bespot. Maar zodra Manon verschijnt, beklaagt de menigte haar lot. De mensen geloven in haar liefde voor Des Grieux. De publieke verontwaardiging kan niet voorkomen dat ze wordt afgevoerd, vergezeld door Des Grieux, die als scheepsjongen dienst neemt. In de roman heeft hij al eerder op de vraag van een koetsier geantwoord waarheen de reis gaat: ‘Naar het eind van de wereld, ergens waar ik nooit van Manon kan worden gescheiden.’

Tranenvloed

Iedereen zal begrijpen dat een fatale liefde onmogelijk goed kan aflopen; zowel bij Prévost als bij Puccini gaat Manon eraan onderdoor.

In de roman sterft ze in de wildernis van Louisiana en keert Des Grieux (‘Mijn ziel volgde de hare niet.’) terug in Frankrijk. Voor de achttiende-eeuwse lezers was dit vast een happy end, want zodoende werd de traditionele ordening van de maatschappij hersteld.

Niet bij Puccini; die zit de geliefden dicht op de huid, drie akten lang heeft hij zijn publiek langzaam klaargestoomd voor een tranenvloed.

In de laatste akte zijn Manon en Des Grieux alleen. Steeds klinkt een van de mooiste melodieën die Puccini ooit schreef: het thema van het oorspronkelijk voor strijkkwartet gecomponeerde Crisantemi uit 1890.

Begeleid door die melancholieke klanken trekken Manon en Des Grieux de woestijn in, een gebied dat helemaal niet in Louisiana te vinden is, maar dat maakt Puccini niets uit, janken zullen we. Manon kwijnt langzaam weg en hoopt dat ‘het graf’ haar ‘vredige asiel’ zal worden. Haar zonden, zingt ze in haar slotregels, zullen worden uitgewist, ‘maar mijn liefde… sterft niet…’

Als Manon is gestorven, valt Des Grieux volgens de laatste toneelaanwijzing pazzo di dolore (gek van verdriet) in zwijm op haar dode li-chaam. Zo komt Puccini’s eerste heldin aan haar einde, een vrouw die hij schiep aan de hand van de contouren die Prévost schetste en die wortelt in de historische werkelijkheid van meer dan honderd onschuldige vrouwen die drie eeuwen geleden tegen hun zin een nieuw leven moesten beginnen in Amerika.