Met je neus bovenop de solo-optredens: kamermuzikaler kan haast niet

Pianist Finghin Collins kan het niet laten: bij Liszts onstuimige Tarantella knikt zijn hoofd vrolijk mee. De Ier zit zelf niet achter de toetsen, maar kijkt op het podium vanaf een sierlijke chaise longue toe hoe pianist Nino Gvetadze geraffineerde klankwatervalletjes uit de vleugel tovert. Naast Collins zit cellist Adolfo Gutiérrez Arenas: de ogen dicht en zachtjes meebewegend. Meer musici hebben zich op uitnodiging op een felrode bank en rond een keukentafeltje geïnstalleerd. Vanavond zijn ze niet alleen musicus, maar ook elkaars publiek.

Het is zaterdag, dag twee van het Delft Chamber Music Festival, en met de huiskamer voor musici op het podium van de Van der Mandelezaal in Museum Prinsenhof is de sfeer tijdens deze Night at the Museum intiem. De muziek is er ook naar: het zijn allemaal werken die ooit klonken tijdens salons, huisconcerten en bij componisten onder elkaar. Chopins vierde Ballade bijvoorbeeld, die je nu meestal hoort in een grote concertzaal, komt anders binnen als de pianist op slechts acht meter van je af zit.

Een hoogtepunt is Schuberts Quartettsatz in c door violisten Noa Wildschut en Tatiana Samouil, altviolist Georgy Kovalev en cellist Arenas. Die spelen zo meeslepend dat je bijna zelf een instrument in handen had willen hebben om mee te kunnen doen. Bij Strauss-wals Rosen aus dem Süden (in een arrangement van Schönberg) is ook harmoniumspeler Bert Mooiman van de partij, met vooraf een geschiedenislesje over zijn weinig gehoorde instrument. „Hij had van mij best nog even mogen doorvertellen”, klinkt het na afloop in de rij naar de wijn.

Het publiek mag daarna vrij dwalen door het museum. Deze vertrouwde concertlocatie moet het festival volgend jaar missen vanwege een grootscheepse verbouwing. Vanavond worden de bezoekers als verrassing opgewacht door jonge talenten met solo-optredens tussen het keramiek en de schilderijen. Je mag er met je neus bovenop staan: kamermuzikaler kan bijna niet.

Microkosmos, onder die noemer programmeerde artistiek leider Nino Gvetadze deze festivaleditie: kamermuziek als micro-universum binnen de klassieke muziek. Dat thema geeft speelruimte bij de programmering – je kunt er immers alle kamermuziek onder scharen – en komt letterlijk terug in meerdere programma’s. Zo klonk op het openingsconcert op vrijdagavond al Terry Riley’s strijkkwartet Sunrise of the Planetary Dream Collector en vijf voor strijkers gearrangeerde deeltjes uit Bartóks pianowerk Mikrokosmos. In Harmonics kreeg altviolist Kovalev met zijn zilverachtige boventonen de zaal muisstil.

Het klapstuk van het openingsconcert was Brahms’ Pianokwintet in f door Nino Gvetadze en de eerdergenoemde strijkers. De gretigheid waarmee ze de stormachtige muziek beetpakten is precies de reden waarom kamermuziek voor zulke memorabele momenten kan zorgen, waarin je je als luisteraar echt deelgenoot van de muziek voelt. Diezelfde gretigheid zorgde er tegelijkertijd voor dat deze Brahms dreigde over te koken, een luisterervaring die werd versterkt door het broeikaseffect – een jaarlijks terugkerend fenomeen – van de met glas overdekte binnenplaats van het museum. In Brahms’ dichte web van contrapunt verloren de vijf musici elkaar soms uit het oog. De mooiste momenten kwamen vanuit de lagere regionen van altviolist Kovalev en cellist Arenas.

Op de Delftse Markt klonken Weense operettenummers tijdens het openluchtconcert.
Foto Melle Meivogel

Terwijl de avond viel kon een volgepakte Delftse Markt gratis genieten van een openluchtconcert. Het glasgerinkel en geroezemoes van de omliggende cafés gaven extra sfeer aan het Weense programma door het Ciconia Consort onder leiding van Dick van Gasteren, met Nino Gvetadze en sopraan Lenneke Ruiten als solist. Naast de verwachte operettenummers uit het fin de siècle was er muziek van Mozart, Mendelssohn, Webern en Berg. In de open lucht hoef je uiteraard geen gouden akoestiek te verwachten, maar de zachte en onevenwichtige geluidsversterking zorgde hier voor een wat lauwe afsluiter.