Met een flinke snuf ironie toont De Warme Winkel onze problematische verhouding tot de natuur

Het donkere pimpernelblauwtje. Dat vlindertje is de reden dat iedereen in het publiek een plastic glas gin-tonic in z’n hand heeft. Tot in de jaren zeventig kwam de vlinder nog veel voor, vertelt acteur Vincent Rietveld, maar door de intensivering van de landbouw verdween hij op steeds meer plekken, tot hij in Nederland alleen nog maar te spotten was in de berm van de N274 in het Limburgse Posterholt. Althans, totdat de gemeente in 2020 per ongeluk vergat dat het vlindertje daar zat en de berm in vliegtijd maaide. In 2023 werden er nog maar vijf exemplaren van de vlinder geteld. In 2024 niet één. Het lijkt erop dat het donkere pimpernelblauwtje in ons land niet langer voorkomt. Proost.

A beauteous evening, calm and free is een samenwerking van Rietveld, kernlid van De Warme Winkel – u weet wel, dat gezelschap dat om onverklaarbare redenen geen meerjarige subsidie meer van het Fonds Podiumkunsten ontvangt – en performer Princess Isatu Hassan Bangura, die in 2024 de Theo d’Or won voor de meest grensverleggende podiumprestatie met haar solovoorstelling Great Apes of the West Coast. De samenwerking leidt tot een wonderlijke voorstelling, die het midden houdt tussen een herdenkingsceremonie en iets wat je misschien een klimaatgerelateerde bonte avond zou kunnen noemen.

Eigenlijk was het plan om, in de voetsporen van de Britse dichter William Wordsworth, ‘de schoonheid van de natuur te bezingen’, zo leidt Bangura de voorstelling in, maar gaandeweg kwamen ze erachter dat dat toch wringt: de schoonheid van de natuur bezingen in een tijd van massa-uitsterving. En dus besloten ze in plaats daarvan een poging te doen ‘om het verlies te ervaren’.


Lees ook

Vrolijk en bitter schetst Princess Isatu Hassan Bangura haar Afrikaans zijn

Scène uit ‘The Great Apes of the West Coast’ van Princess Isatu Hassan Bangura en NT Gent.

Flinke snuf ironie

In een serie acts, vaak braafjes, ietwat kneuterig en met een flinke snuf ironie ingeleid („En dan ga ik nu een dans doen die ik heb gemaakt.”), staan Rietveld en Bangura stil bij levensvormen die we, „als een olifant door de porseleinkast van de schepping razend”, verloren hebben laten gaan, en degene die we op het punt staan te verliezen. Daarnaast leggen ze, en dat is eigenlijk interessanter, de vinger op het ‘vertaalprobleem’ dat, volgens hen, aan de basis ligt van onze problematische verhouding tot de natuur. Hoe leef je je in in het leed van een hert, zonder dat hert te vermenselijken? Draagt de verheerlijking van het begrip ‘natuur’ niet bij aan de afstand ertoe? Waarom kost het ons toch zo veel moeite om onszelf ook als dier, als natuur, te beschouwen?

We krijgen door Rietveld, die een wat stoffige presentator neerzet, een lijst met diersoorten voorgelezen die sinds Wordsworth (dus pakweg de afgelopen tweehonderd jaar) zijn uitgestorven. Bangura haalt voor ieder dier dat wordt genoemd een steen uit een emmer water en plaatst die, eerbiedig, op een wit doek. De lijst is lang, en bij lange na niet compleet, wat niemand zal verbazen.

Sommige van de acts zijn ietwat voor de hand liggend, zelfs een beetje flauw. Zo is er een ‘visuele bijdrage van het technische team’, bestaande uit knipperende lampen en een beetje toneelrook, getiteld ‘Impressies van afwezigheid’.

Door merg en been

Andere fragmenten beklijven meer. Zo is er de act waarin Bangura transformeert in een wezen dat op de hurken zit en in zichzelf lijkt te mompelen, lichtjes wiegend. Het gemompel wordt luider, de blik verschuift van binnen naar buiten, van onrustig naar alert naar panisch, het wordt roepen, schreeuwen. Gillen. We zien een dier in levensgevaar, dit gekrijs lijkt doodsangst. Het gaat door merg en been.

Ook van Bangura: een Engelstalige (eigen) tekst, ontzagwekkend en zeer muzikaal vertolkt, waarin ze zich in taal- en beeldflarden tot de dierenwereld richt.

Waarom zijn we zo passief, zo onaangedaan, terwijl door ons toedoen in noodtempo de ene na de andere soort uitsterft? Dat is de vraag die als een grondtoon onder de hele voorstelling ligt. Waarom raakt het lot van het donkere pimpernelblauwtje ons nauwelijks? Want net zoals het pimpernelblauwtje de grote pimpernelplant nodig heeft om eitjes op te leggen, en mierenlarven om de rupsen te voeden, zo is ook ons eigen bestaan afhankelijk van andere soorten.

In de mooie, woordeloze slotscène, die begint als een ritueel waarin de twee zich, tussen de in spiraalvorm neergelegde stenen, met klei en water wassen, vestigen Bangura en Rietveld de aandacht op de weldra uitgestorven mens. Want dat is waar we in onze onverschilligheid op afstevenen: het moment dat ook wijzelf aan Rietvelds lijst met uitgestorven zoogdieren kunnen worden toegevoegd. En dan stuit er misschien een keer een of ander dier – een miereneter, of een kikker, of een kevertje – op een fossiel van een groepje mensen. Om daar vervolgens, spreekwoordelijk, de schouders over op te halen.


Lees ook

Vincent Rietveld gaat uitstootvrij met de fiets op theatertour

Vincent Rietveld gaat uitstootvrij met de fiets op theatertour