N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Culturele geografie Zegt de grond onder onze voeten iets over wie we zijn? Op zoek naar sporen van eeuwenlange menselijke bemoeienis in Nationaal Park Sallandse Heuvelrug.
Het is hier anders dan het zandduin- en veenland in Den Haag, waar ik woon. Rondom ontvouwen zich voor mijn ogen glooiende heuvels. Niet het groen van uitgestrekte polders of het zachte beige van zandduinen kleurt de omgeving, maar het bruin van de hei die straks prachtig paars zal gaan bloeien.
De vraag aan Koen Salemink, cultureel geograaf aan de Rijksuniversiteit Groningen, was: „Wat zegt de grond onder onze voeten over wie we zijn? Bepaalt veen, zand, klei of löss het regionale karakter? Is een veen-bewoner een andere Nederlander dan een zand-bewoner?”
In Den Haag zal iederéén je vertellen dat er een verschil is. Op het veen wonen de Hagenezen, op het zand de Hagenaars. En al is die tegenstelling vervaagd, het idee van veen versus zand heeft zich als volksmythe genesteld. Arm versus rijk. Arbeider versus ambtenaar. Plat pratend versus aardappel in de keel.
Salemink stelde de Sallandse Heuvelrug voor als wandellocatie. Om te laten zien waarom de theorie dat grond karakter bepaalt, kan worden ontkracht. Hij zegt: „De plek maakt niet de mens, een clustering van factoren doet dat.”
En om te laten zien dat je wel degelijk al wandelend iets interessants kunt leren over de grond onder je voeten. Neem deze heuvels, tot op 75 meter boven NAP. Het zijn stuwwallen, ontstaan in de voorlaatste ijstijd. Het dal aan de voet ligt op 8 meter boven NAP. Maar verder is „alle schoonheid hier door de mens gecreëerd”, zegt Salemink. Hij wijst vanaf uitkijkpunt Noetselerberg naar het westen. In de verte is de kerktoren van Raalte te zien, en de televisietoren van Zwolle.
Hij pakt zijn telefoon erbij en opent in de browser TopoTijdreis, een digitale kaartenbak van het Kadaster. De oudste kaarten dateren uit 1815, toen de voorloper, het Topographisch Bureau, namens de overheid geografische informatie ging verzamelen en ontsluiten. De stuwwal waarop we staan, staat op die eerste kaart, net als het gehucht Noetsele, achter onze rug in het oosten.
Lees ook: een pleidooi om te gaan lopen
Platteland
Nijverdal, waar we vandaan komen, dateert van een paar decennia later, toen daar een textielfabriek werd neergezet. Op zanderige grond die tot dan toe voedselarm was en dus weinig geschikt voor landbouw, maar waar de Regge doorheen stroomde en een stoomweverij mogelijk was. „Kan je Nijverdal dan platteland noemen?”, vraagt Salemink meer retorisch dan vragend.
Hij legt uit: „Bepaalde arbeid concentreerde zich in Nijverdal. Er kwam een influx aan migranten uit andere delen van Nederland in het tot dan toe dunbevolkte gebied.” Hij wil ermee zeggen: de grond in het dal van de Regge bepaalde welke arbeid – nijverheid – kon worden verricht, en daarmee hóé vervolgens dit dorp ontstond.
Dat geldt ook elders. Op het veen waren lintdorpen gebruikelijk, langs de weg tussen de polders. Op het zand ontstonden es- of brinkdorpen. Daar hadden dorpelingen aan de rand of in het midden een gezamenlijke graasgrond of markt, en rondom kwamen boerderijen.
„Op microniveau zeggen dorpelingen vaak dat ze héél anders zijn dan het buurdorp. Dat heeft vooral te maken met je identificeren als anders dan de ander, met het bewaken van het eigene. Maar het karakter van het ene dorp en de dorpelingen heeft vaak meer te maken met een combinatie aan economische en sociale factoren, en met toevalligheden”, zegt Salemink. Tegenwoordig bijvoorbeeld hoeveel vrijwilligers er zijn om een jaarlijks festival te runnen.
Wat op de TopoTijdreis ook te zien is, is hoe dit gebied aan het noorden van de Sallandse Heuvelrug zich heeft ontwikkeld. Ten noorden van waar we lopen, ligt bos, op de kaart van 1885 staat het ‘Spoorbos’ ingetekend. Door langdurige ontginning en begrazing had eind negentiende eeuw de wind vrij spel gekregen. Bebossing was de oplossing om verdere verzanding tegen te gaan, en de dennenbomen konden weer worden gebruikt in de kolenmijnen in Limburg.
Hoe verder je in de tijd scrolt, hoe meer grootschalig productiebos er op de kaarten is ingetekend in dit noordelijke deel van de Sallandse Heuvelrug – tot eind vorige eeuw, wanneer het langzaam weer wordt opengemaakt. Vereniging Natuurmonumenten zamelde met haar leden geld in om het gebied te kopen, en bracht de heide zoveel mogelijk terug. Inmiddels bestaat zo’n 1.300 van de ruim 5.000 hectare weer uit heide, deels in handen van Natuurmonumenten, deels van Staatsbosbeheer.
Lees ook over het werk van de natuurorganisaties: ‘Er valt eigenlijk niet tegenop te beheren’
Toponiemen
Een klein stukje productiebos bestaat nog. „Dit is eigenlijk landbouw”, zegt Salemink als we er doorheen lopen. „Geen natuur.” De paden zijn recht, per perceel is er één boomsoort, en de den domineert. Al worden er steeds meer andere boomsoorten bij geplant. Heel veel berkjes vooral. Salemink: „Daar denk ik dan over na tijdens zo’n wandeling.”
Maar ‘Spoorbos’ is ook een verwijzing naar de spoorlijn tussen Zwolle en Almelo, die aan de andere kant van de weg ligt. Namen van plekken vertellen veel, zegt Salemink. Oude veldnamen als broek (een stuk land waar veel water voorkomt), plas (er moet een vennetje zijn geweest), veen (de grondsoort) of haar (hoog) en slenk (lager gelegen). Ook al zie je dat water of die hoogteverschillen nu niet meer terug.
„Zeker om de nationale parken heen, waar natuur, cultuurlandschap en bebouwing elkaar tegenkomen, vertellen dergelijke toponiemen je veel.” Dat is het andere dat Salemink graag wil laten zien: „Waar ik sta, is dat eigenlijk logisch?” En: „Als we het over natuur en historisch landschap hebben, waar hebben we het dan eigenlijk over?”
Die vraag komt helemaal op als we langs een schaapskooi lopen. De weilanden ervoor, met een houtwal, en de boerderij erachter, Groot Twilhaar – „Twil is twee, haar is heuvel”, zegt Salemink – komen op de kaart van 1885 al voor. Houtwallen waren de oorspronkelijke veekeringen, aarden wallen met daarop hagen en bomen, prikkeldraad was niet nodig.
Maar de schaapskooi is pas op de kaart van 1988 te zien, negen jaar eerder gebouwd voor de schapen die nu de hei afgrazen en met hun ontlasting akkers in de omgeving bemesten. Opnieuw. Want het informatiebord van Staatsbosbeheer verwijst naar de ‘potstallen’ die er vanaf de middeleeuwen in dit gebied waren. Boeren ontdekten dat de vruchtbaarheid van de voedselarme bodem op peil bleef door bemesting: in de stal met verdiepte vloer werd mest en urine opgevangen in een heidelaag en uiteindelijk gebruikt voor bemesting van akkers. Een soort kringlooplandbouw, tot de kunstmest zijn intrede deed. „Het is hier constant dynamisch, dat maakt het zo mooi”, zegt Salemink.
Eeuwenlange bemoeienis
We lopen nog iets door, naar een open plek. Hier was tussen 1930 en 1945 een rijkswerkkamp, om de woeste grond te ontginnen. Eerst werkten er werkloze vissers uit Scheveningen. „Zo zie je de eeuwenlange bemoeienis van de overheid met de inrichting van het land”, zegt Salemink.
Vanaf 1942 werd het kamp door de Duitse bezetter aangewezen als werkkamp voor Joodse mannen. Zij zijn uiteindelijk via Westerbork naar Auschwitz en Sobibor gestuurd, waar ze vermoedelijk allemaal zijn omgebracht. Op een monument met hun foto zijn steentjes neergelegd.
„Misschien”, zegt Salemink, „heb je minder landschapspijn als je de geschiedenis van een plek kent. Je ziet de tussentijdse afkomst. Je ziet eeuwenlang hard werken. En soms keuzes waar op terug is gekomen.” We scrollen nog even door de TopoTijdreis. „De makers verdienen echt een lintje”, zegt Salemink. Maar de laatste kaart, van 2022, laat ons niet zien dat we op een hek stuiten en niet verder kunnen.