Als de Marlborough Gallery in New York op 17 oktober 1970 nieuw werk toont van de Amerikaanse kunstenaar Philip Guston (1913-1980) reageert de kunstwereld ontdaan. ‘Beschamend’, ‘simpel’, en ‘onhandig’, oordelen de kunstcritici. „Ku Klux Komix”, vat Time de expositie samen. Het Amerikaanse kunsttijdschrift Art Forum vermoedt dat met deze tentoonstelling een „tragisch einde is gekomen” aan de loopbaan van een voortreffelijke schilder. Gustons vrienden zijn boos en teleurgesteld. Ze keren zich van hem af en een van zijn beste vrienden, de componist Morton Feldman, wil zelfs nooit meer met hem spreken.
Hij zou met zijn figuratieve kunst en cartooneske wereld ‘verraad’ hebben gepleegd aan de abstracte schilderkunst. Ook het onderwerp van zijn schilderijen leidde tot ontsteltenis: de Ku Klux Klan. Alleen zijn vriend en collega Willem de Kooning is enthousiast: „Waarom klagen ze? Weet je wat jouw onderwerp is? Vrijheid, vrij te zijn, dé taak van een kunstenaar.” Vijftig jaar later werd Guston, inmiddels allang overleden, opnieuw een probleem voor de kunstwereld. In 2020 werd een grote overzichtstentoonstelling van zijn werk op het laatste moment uitgesteld, want die werd te controversieel bevonden.
In de jaren vijftig en zestig stond Philip Guston nog op gelijke hoogte met zijn collega’s van de abstract expressionistische New York School, waartoe niet alleen De Kooning, maar ook andere bekende kunstenaars als Jackson Pollock en Mark Rothko behoorden. Met hun abstract expressionisme probeerden ze de werkelijkheid van het innerlijke weer te geven – figuratief werk was in die tijd uit den boze.
Guston vergrootte met zijn nieuwe werk, dat in 1970 getoond werd, niet alleen de werkelijkheid uit, maar maakte die cartoonesk. Ku Klux Klan-mannetjes in grappige autootjes in een zachtroze omgeving. De verbeelding van deze racistische mannen met de witte puntmutsen en kledij alsof ze spoken waren, werd stuitend gevonden.
Waar kwamen de KKK-mannetjes in Gustons werk plots vandaan? Het antwoord op die vraag is te zien op een schitterende tentoonstelling, Philip Guston Now, die nu ook in Europa is neergestreken, in het Londense Tate Modern.
Touw als motief
Guston komt in 1913 in het Canadese Montreal ter wereld als Philippe Goldstein. Zijn Joodse ouders waren jaren eerder gevlucht voor pogroms in Dnipro, in het zuiden van het tegenwoordige Oekraïne. In Canada kunnen ze niet echt hun draai vinden, waarna ze zich in Los Angeles vestigen, maar daar is het leven nauwelijks beter. Vader Goldstein kan als vuilnisman zijn gezin nauwelijks onderhouden en pleegt zelfmoord als Philippe tien jaar is.
Vanaf dat moment gaat hij tekenen om, zoals hij het later zelf in interviews zal zeggen, troost te vinden. Hij blijkt talent te hebben, ontwikkelt zich tot kunstenaar en kiest de artiestennaam Guston – hij vreesde dat de achternaam Goldstein te Joods klinkt. Het touw waarmee zijn vader zich heeft opgehangen keert als motief later terug in zijn werk.
In Los Angeles is de KKK in de jaren twintig heel actief en krijgt steeds meer politieke invloed. Zwarte burgers vormen het voornaamste doelwit, maar ook katholieke Ieren en Italianen en Joden uit Oost-Europa worden getreiterd. De KKK-invloed is reëel: in sommige staten weten ze zelfs te bewerkstelligen dat er quota komen over de hoeveelheid mensen uit deze groepen die nog mogen binnenkomen.
Guston geeft zijn politieke mening via de kunst en richt zich met vrienden op de vraag hoe hij politiek engagement kan omzetten in schilderijen of tekeningen. Zijn tekening Drawing for Conspirators uit 1930 is een van de vroege pogingen: KKK-mannen met dikke touwen en kruizen hebben een zwarte man aan een boom opgehangen.
Onder de indruk van Italiaanse Renaissancefresco’s zoekt Guston ook een uitweg in muurschilderingen. Met vrienden beschildert hij de muren van de John Reed Club, waar marxistische kunstenaars samenkomen. Het is een eerbetoon aan de Scottsboro Boys, negen jonge zwarte mannen die ten onrechte waren beschuldigd van verkrachting. Aan de zijkanten zie je KKK-mannen met dikke touwen een zwarte man ophangen en geselen. Dit werk wordt dermate confronterend gevonden dat agenten het werk kapot schieten en met loden pijpen bewerken. Behalve dat Guston kennismaakt met politievandalisme, sterft in dat jaar ook zijn broer nadat die bij een ongeluk zijn benen verloor. Ook deze gebeurtenis keert terug in zijn werk.
Met zijn werk wil Guston verhalen vertellen. Zo ook als hij in 1935 naar Mexico reist om daar met twee vrienden de muurschildering The Struggle Against Terrorism te maken – nu in Tate Modern als projectie afgebeeld. Hier koppelt hij de Spaanse inquisitie aan de KKK. Maar de Holocaust blijkt niet om te zetten in verhalen op doek, merkt Guston als hij na 1945 beelden van de concentratiekampen ziet. Na de oorlog maakt hij nog wel het enigszins figuratieve The Porch, waarop verklede kinderen te zien zijn. Al ziet hij ze zelf niet als kinderen, maar als „verloren, gekwelde zielen”, zegt hij in interviews.
Omdat verhalen toch geen verschil maken en onder invloed van Pollock, De Kooning en -Rothko laat hij het figuratieve steeds verder los. Het narratief vervaagt, zijn werk wordt abstracter. Enkele rode schilderijen markeren het begin van die abstractie. Guston wordt met Rothko, De Kooning en Pollock een van de sleutelfiguren van het New Yorkse abstract expressionisme, waarbij Guston zachtere kleuren gebruikt. Hij houdt er de bijnaam ‘abstract impressionist’ aan over.
‘The hell with art’
Hoewel hij er succes mee heeft verworven, keert Guston zich in de jaren zestig steeds verder af van het abstract expressionisme. Als in 1968 binnen enkele maanden zowel Martin Luther King als Robert Kennedy wordt vermoord, en demonstranten tegen de oorlog in Vietnam door de politie hardhandig worden gearresteerd, komt Guston terug op het besluit de wereld terug te brengen tot abstracties.
„De enige reden om kunstenaar te zijn, is om vast te leggen waar je getuige van bent,” zal hij er achteraf over zeggen. In 1960 had hij in een interview met de BBC al laten weten dat hij worstelde met abstract expressionisme: „Ik kan geen enkele vrijheid vinden in abstract schilderen.” In zijn essay Faith, Hope, and Impossibility uit 1966 begint hij zich af te vragen of er überhaupt zoiets als kunst bestaat. Guston keert – tegen de tijdgeest in – terug naar figuratieve kunst: „The hell with art”, zegt hij in een lezing, „Just pay attention.”
De beelden van witte suprematie en hard politieoptreden brengen hem terug naar de jeugd in LA en de KKK. Anders dan in de jaren dertig laat hij de KKK-mannen in zijn werk nu niet in hun dreiging zien, maar in hun belachelijkheid. Het kwaad zat (en zit) overal en in het alledaagse. Dus schildert Guston enorme portretten met alledaagse voorwerpen en KKK-mannen die in een auto zitten, een sigaar roken of uitrusten voordat ze op weg zijn naar hun volgende gewelddaad. Ook wil hij onderzoeken hoe het zou voelen om ‘slecht’ te zijn, dus maakt hij het werk The Studio: een portret van een schilderende KKK-figuur met – net als Guston zelf – een sigaret tussen de vingers, die een schilderij maakt van een KKK-man.
Hoewel Guston aangeslagen is over de slechte kritieken en vooral over de afwijzing van zijn vrienden na de expositie in de Marlborough Gallery, blijft hij tot zijn dood vasthouden aan zijn figuratieve wereld. De KKK-mannen maken steeds meer ruimte voor andere trauma’s. Monument heet het schilderij met alleen maar benen, over de dood van zijn broer.
Ook zijn vrouw komt steeds wanhopiger in beeld nadat ze is getroffen door een beroerte. Red Blanket heet bijvoorbeeld het schilderij waarop alleen haar voorhoofd nog te zien is onder de dekens. Op andere werken zie je spinnen en kunstgebitten, afgezaagde voeten in roze kleuren van rauw vlees. Er zijn ook veel hoofden zonder neus en mond. Ondanks alle stijlen die Guston zich eigen maakte, lijkt het alsof hij in zijn laatste werken vooral wil zeggen dat hij zich als kunstenaar niet weet uit te drukken. Wie geen mond heeft, kan zich immers ook niet uitspreken.
Black Lives Matter
Vijftig jaar na de gewraakte expositie in 1970 staat Guston nu weer ter discussie. In 2020 besloten de directies van vier musea – The National Gallery in Washington, The Museum of Fine Art, zowel in Boston als in Houston, en Tate Modern in Londen – een overzichtsexpositie uit te stellen vanwege de Black Lives Matter-protesten. In een gezamenlijke verklaring stond: „We zijn ons ervan bewust dat de wereld heel anders is dan toen we vijf jaar geleden begonnen aan dit project.” Om de expositie te kunnen openen, moest Gustons werk voor de kijkers van nu van context worden voorzien en curatoren van kleur moesten meedenken over de presentatie, besloten de musea.
In de kunstwereld klonk de kreet ‘cancel culture’. De conservator van Tate Modern, Mark Godfrey, schreef op sociale media dat hij het uitstel betuttelend vond. „Als kunstmusea mag van ons juist worden verwacht dat we moeilijke kunst laten zien en kunstenaars steunen.”
Ook de dochter van Guston, Musa Mayer, was stellig in haar afwijzing: „Mijn vader durfde wit Amerika een spiegel voor te houden door de banaliteit van het kwaad bloot te leggen en het systematische racisme waar we tot op de dag van vandaag mee worstelen.” Over de KKK-mannen schreef ze: „We zien nooit hun daden van haat. We weten nooit wat in hun hoofd omgaat. Maar het is duidelijk dat wij het zijn. Het is onze ontkenning, onze verzwijging die mijn vader schilderde. Mijn vader durfde de witte schuld aan het licht te brengen, onze gedeelde rol bij het toelaten van racistische terreur.” Zowel Godfrey als Mayer kreeg steun van honderden kunstenaars en curatoren, die in een open brief stelden dat de instellingen „angst hadden voor controverse” en „geen vertrouwen hadden in de intelligentie van hun publiek”.
Nadat de musea na de pandemie weer open konden, ging de expositie alsnog van start: in 2022 eerst in de National Gallery, daarna in Houston en Boston, en nu als afsluiting in Tate Modern.
De tentoonstelling opent met hoe de KKK al vroeg in het leven en werk van Guston was terug te vinden. In de VS hing in de musea een disclaimer en een waarschuwende tekst van een psycholoog. In Houston werden de werken met de KKK-mannen bovendien in een apart gedeelte getoond. Bij Tate Modern hangt alleen een bordje met de waarschuwing dat de bezoeker kan worden geconfronteerd met racisme, antisemitisme, beelden van raciaal geweld en de Ku Klux Klan.
Protesten bleven uit. Wellicht omdat de disclaimers hun werk deden, of omdat de toeschouwer inderdaad niet betutteld hoeven te worden. Maar in het huidige, gepolariseerde klimaat zou het ook kunnen dat de kunst zelf minder reacties uitlokt dan de vrees ervoor. In de jaren zeventig kon men zich nog kwaad maken over de techniek, kleuren en thematiek bij Philip Guston, vijftig jaar later doet dat er niet meer toe, maar gaan de discussies vooral over de politieke lading eromheen.
Philip Guston Now is t/m 25/2 te zien in Tate Modern, Londen.