N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Boeken
Geschiedenis Chistopher Clark levert met Europese lente geschiedschrijving van de bovenste plank af in een boek over de revoluties van 1848.
Begin januari 1848 verschenen op de muren in Palermo aanplakbiljetten dat op 12 januari bij zonsopgang de revolutie zou uitbreken. De autoriteiten schrokken hevig en brachten hun troepen in staat van paraatheid. En zowaar, er barstte die dag inderdaad een oproer los, zij het pas ’s avonds. Er werden barricaden opgeworpen, gevangenen vrijgelaten, politiemannen en belastingambtenaren vermoord. De troepen werden getrakteerd op een regen van kasseien uit de bovenramen. Diezelfde avond nog hadden de opstandelingen de stad in handen. De proclamatie was de actie van één man: Francesco Bagnasco. Die dacht terecht dat zo’n aankondiging voldoende zou zijn om de revolutie te laten uitbreken in het al jaren onrustige Sicilië.
Deze Siciliaanse omwenteling was de eerste van een reeks revoluties in 1848. Volgens sommigen waren die al begonnen met de Zwitserse Sonderbund-oorlog uit 1847. De Zwitserse Confederatie was een soort Europa in het klein waarin protestantse tegenover katholieke kantons stonden in een conflict dat werd versimpeld tot revolutie versus reactie. De combine van protestanten en liberalen won.
Frankrijk volgde in februari. Dat verbaasde niemand want Parijs was de hoofdstad van de wereldrevolutie, zoals opnieuw was gebleken in 1830. De man die toen op de Franse troon kwam, burgerkoning Louis-Philippe, abdiceerde en vluchtte naar Engeland. De guillotine bleef hem bespaard. Daarna volgde een golf van opstanden in heel Europa, allereerst in Duitsland, Midden-Europa en Italië: in Keulen, München, Dresden, Wenen, Berlijn, Boedapest, Milaan en Napels, om slechts enkele brandhaarden te noemen. In zijn nieuwe boek Europese lente onderzoekt Christopher Clark die revolutiegolf als een pan-Europees fenomeen.
Clark, geboren in Australië en deels opgeleid in Duitsland, is sinds 2014 Regius Professor of History in Cambridge. Hij was van origine specialist in de Pruisische geschiedenis en heeft met zijn blockbuster De slaapwandelaars. Hoe Europa in 1914 ten oorlog trok (2013) wereldwijd naam gemaakt.
Clark heeft zichtbaar geworsteld met het probleem hoe van die Europabrede chaos een leesbaar boek te maken. Het was kennelijk zijn eer als historicus te na om deze cascade van oproeren te verklaren in termen van oorzaak en gevolg. Ook de destijds gangbare terminologie van revolutionaire ‘golven’ kan hem niet bekoren. Daarom heeft hij een eigen theorie ontwikkeld – misschien is het meer een metafoor – die de revoluties van 1848 vergelijkt met het fenomeen kernsplitsing: verschillende haarden van oproer die min of meer spontaan en tegelijkertijd ontbranden en gezamenlijk een massa revolutionaire energie produceren. Van grensoverschrijdende samenzweringen wil hij niets weten. Het waren de revoluties die de revolutionairen maakten en niet omgekeerd.
Veel van die oproerkraaiers worden door Clark scherp geportretteerd, of het nu de Fransman Louis Blanc is, de doorgaans buitenslands vertoevende Italiaanse nationalist Giuseppe Mazzini of Lajos Kossuth, de controversiële leider van de Hongaarse oppositie. De Duitse radicaal Robert Blum is de tragische held van het boek. Blum werkte zich op van bronswerker en lantaarnverkoper tot politiek activist. Als autodidact zette hij zijn tanden in grote concepten als vrijheid, vooruitgang en gerechtigheid. In Leipzig maakte hij al voor 1848 naam als politiek radicaal door zijn charisma en retorische gaven. Hij nam zitting in de Duitse Nationalversammlung, het ‘professorenparlement’ van Frankfurt dat hem in 1848 naar Wenen afvaardigde. De autoriteiten daar trokken zich echter niets aan van zijn parlementaire status en beschouwden hem als een gevaarlijke anarchist. Hij werd opgepakt, voor de krijgsraad gebracht en in de vroege ochtend van 9 november geëxecuteerd. Zijn aangrijpende afscheidsbrief aan vrouw en kinderen werd gecalligrafeerd en door heel Duitsland verspreid als document humain van de revolutie.
Parijse banketten
Clark schenkt ruim aandacht aan de mechanismen van oproer en omwenteling: barricaden, demonstraties, de straten en pleinen waar die gehouden werden en de cafés waar de opstandelingen bijeenkwamen. En ook aan de Parijse banketten waar de liberale oppositie en plein public op straat tafelde met speeches en toasts. De revoluties van 1848 waren een stedelijk fenomeen, waar het grootste deel van de Europese bevolking nog op het platteland woonde.
Clark maakt veelvuldig gebruik van romans, novellen, toneelstukken en ook schilderijen als bron. Opmerkelijk zijn de vele – wat ik maar even noem – barricadenschilderijen, een nieuw beeldgenre naar het voorbeeld van Delacroix’ De Vrijheid die het volk leidt uit 1830, beheerst door de Vrijheid met ontblote borsten, zwaaiend met de tricolore. Dit imposante schilderij leidde in 1848 tot een reeks navolgingen die vooral interessant zijn door de sociale diversiteit van de afgebeelde oproermakers en de aanwezigheid van vrouwen en kinderen. En het lijkt wel of de kasseien steeds groter worden.
Qua doelstellingen begon het allemaal met het klassieke liberale programma dat al zo’n twintig jaar in ontwikkeling was. En als we spreken over 1848 in termen van succes gaat het opnieuw om die constitutionele eisen, te beginnen met een up-to-date constitutie zelf. Na 1848 waren constituties niet meer weg te denken en ook voor conservatieven een geaccepteerd fenomeen.
Na die beginfase werden de liberalen echter links ingehaald door radicalen van allerlei slag. In Parijs werd de Februarirevolutie gevolgd door de bloedige Junidagen. Die radicalisering stimuleerde op haar beurt de reactie, repressie en contrarevolutie van de doorgaans koninklijke machthebbers. Zij worden door Clark afgerekend op hun vermogen om te gaan met revolutionaire agitatie. De Duitse vorsten wisten zich vaak redelijk te herpakken. Zoals Marx schreef beantwoordden zij ‘eine halbe Revolution’ met een hele contrarevolutie. De zwakke Oostenrijkse keizer Ferdinand I maakte gebruik van het veelvormige machtsapparaat dat hem in zijn Vielvölkerstaat ter beschikking stond. Toen de grond hem in Wenen te heet onder de voeten werd week hij uit naar Innsbrück en later naar Olmütz. Daar abdiceerde hij en gaf het stokje over aan zijn achttienjarige neef Franz Joseph, die tot 1916 op de troon zat. De Pruisiche koning Friedrich Wilhelm IV, bepaald geen hoogvlieger, overleefde de revolutie, nadat hij zijn broer, de houwdegen Wilhelm (later de eerste Duitse keizer) naar Londen had gestuurd om brokken te vermijden.
Andere vorsten worden door Clark geprezen omdat zij door preventief handelen een revolutie wisten te voorkomen. Dat gold voor de Deense koning, voor zijn Noord-Italiaanse collega Karel Albert van Sardinië-Piedmont en ook voor onze eigen koning Willem II, die er in dit boek heel goed afkomt. Dat is ook begrijpelijk want Nederland past perfect in Clarks ambitie 1848 als revolutiejaar te rehabiliteren.
Van de gebeurtenissen in Frankrijk was Willem II niet bijster onder de indruk. Zoiets hadden we vaker meegemaakt. Hij werd juist gealarmeerd door de lange brieven van zijn dochter Sophie, erfgroothertogin van Saksen-Weimar, over de toestand in Duitsland. Eén van die brieven telde liefst 23 kantjes. Buiten zijn ministers om gaf hij Thorbecke opdracht de Grondwet van 1815 te vernieuwen. Deze daad is wel gekenschetst als een ‘stijlvolle slotepisode van de autoritaire monarchie’ in Nederland. Het gevolg was dat ook Nederland zijn revolutie kreeg maar dan wel een constitutionele. In de herziene Grondwet werd de ministeriële verantwoordelijkheid opgenomen en het kiesstelsel ingrijpend herzien. Dat laatste was toen het belangrijkst, al bleef het kiesrecht door de hoge census voorbehouden aan een kleine elite.
Clark heeft systematisch gekeken naar de rol van vrouwen en dat levert verrassende informatie op. Vrouwen deden mee aan alle revolutionaire activiteiten, ze demonstreerden, stonden op de barricaden, sleepten kasseien naar de daken en gooiden ze er weer vanaf. En ze schreven volop in de pers, een belangrijk actiemiddel en tevens een bron van informatie voor de opstanden onderling. En uiteraard, de vrouwen borduurden ook vlaggen en vaandels en zorgden voor eten en drinken.
Een opvallende verschijning was de Italiaanse prinses Cristina Trivulzio di Belgioioso, schrijver en journalist, die net als de Française George Sand een Europese beroemdheid werd. Zij had al naam gemaakt door de vooruitstrevende manier waarop zij haar landgoed Locate tussen Milaan en Pavia beheerde, met onderwijs voor kleuters en kinderen, en voor landarbeiders met hersens. Na de geslaagde revolutie in Milaan, die ze zelf mede had georganiseerd, uitte ze scherpe kritiek op de nieuwe voorlopige regering. Die was ogenschijnlijk door verkiezing tot stand gekomen maar niets was minder waar, aldus de insider Belgioioso. Het was pure vriendjespolitiek waarbij zij met naam en toenaam liet zien hoe ongeschikt sommige machthebbers waren voor hun functie, zoals de voormalige apotheker Angelo Fava als directeur van politie. Later was Belgioioso actief in Rome waar ze in 1849 leiding gaf aan de militaire hospitalen, met als hoofdkwartier het pauselijke Quirinaal. Toen paus Pius IX beweerde dat stervenden in haar ziekenhuizen de laatste adem uitbliezen in de armen van een lichtekooi, weersprak zij dat in een sarcastische open brief. De val van de Romeinse Republiek betekende voor haar een jarenlange ballingschap op Malta, Constantinopel en in de buurt van Ankara, met nog een uitstapje naar Jeruzalem. Zij bleef echter schrijven over wat ze in 1848 meemaakte en over de betekenis daarvan.
Twee vrouwen behoren aldus Clark tot de beste schrijvers over 1848. De Amerikaanse Margaret Fuller over de Romeinse revolutie en de Française Marie d’Agoult, die in drie delen de gebeurtenissen in Frankrijk analyseerde. Ze schreef die boeken onder het mannelijke pseudoniem Daniel Stern.
Hun rol in de publieke sfeer, op straat en op de barricaden, werd vrouwen vaak kwalijk genomen, ook door mede-oproerlingen. Ze werden beschimpt als blauwkousen en divorçeuses. De vrouwen hadden soms eigen doelstellingen – meer autonomie bijvoorbeeld of hervorming van het draconische Franse echtscheidingsrecht – maar daar kwam allemaal niets van terecht.
Clarks Europese lente is geschiedschrijving van de bovenste plank, waarvan zowel de vakhistoricus als de geïnteresseerde lezer kan genieten. Zijn these over 1848 als een mengeling van mislukking en succes is het antwoord op een bekende sneer van de historicus G.M. Trevelyan over 1848 als ‘the turning point at which modern history failed tot turn’. In zijn ondertitel spreekt Clark zelf over ‘de strijd voor een nieuwe wereld’. Maar eigenlijk gaat het boek vooral over de revolutiejaren 1848-1849 als uitkomst van de twee turbulente decennia daarvoor, vol economische misère en sociale onrust, naast politieke agitatie en constitutionele plannenmakerij.
Een minpuntje van het boek is dat Clark zich nog wel eens laat verleiden tot het gebruik van moderne vergelijkingen om het voor de hedendaagse televisiekijker smakelijk te maken, of het nu de Franse gilets jaunes zijn, de Arabische Lente of de hebbelijkheden van Donald Trump. Dit soort anachronistische franje kun je je best veroorloven in een lezing of een interview, maar in een dik en diepgravend boek dat nog een tijdje mee moet loop je daarmee juist het gevaar dat je eigen boek onnodig snel gedateerd raakt.