Er is een manier om steden op hete dagen wel vijftien graden koeler te maken. Om onderdak te bieden aan honderden soorten organismen, van vogels tot insecten tot korstmossen. Om de mentale gezondheid én de sociale cohesie in de buurt te verbeteren, geluidsoverlast te dempen. Om de bodem meer water te laten vasthouden én om CO2 op te slaan. En zo gaat het lijstje met voordelen van bomen planten in de stad nog wel even door.
Vanwege alle recente bevindingen over de voordelen van stadsbomen, zijn ze in de mode geraakt bij stedenplanners, gemeentebesturen en burgerorganisaties. Begin oktober kondigde een groep Leidse burgers aan 450 bomen in de stad te gaan planten ter ere van 450 jaar Leidens Ontzet. Een groep Amsterdamse stichtingen en bedrijven schenkt 750 bomen voor de viering van het 750-jarig bestaan van de stad volgend jaar. Op het Future Green Cities Congress kwamen eind september in Utrecht honderden stedenbouwkundigen en lokale politici van over de hele wereld samen om tips en trucs uit te wisselen over hoe ze zo snel en zo goed mogelijk bomen kunnen planten. Van Parijs, dat sinds 2020 zo’n 100.000 bomen heeft geplant, tot Milaan, dat 3 miljoen nieuwe bomen wil neerzetten tot en met 2030: er is vrijwel geen grote Europese stad zonder groot bomenplantprogramma.
Maar zomaar duizenden bomen neerzetten in een stad gaat niet. Er is niet altijd plek, om maar iets te noemen. En welke boomsoorten passen bij de specifieke bodemomstandigheden in de stad, tussen de wirwar van kabels en leidingen? Hoe zorg je ervoor dat de geplante bomen daadwerkelijk bijdragen aan de biodiversiteit en verkoeling? Wíllen de omwonenden wel bomen als die ervoor zorgen dat hun auto gaat plakken of het rommelig wordt in de herfst? Het planten van bomen behelst veel meer dan alleen het in de grond zetten van een stam met blaadjes.
Een bijgedachte
„Soms krijg ik het gevoel dat elke stad opnieuw het wiel aan het uitvinden is”, zegt Lodewijk Hoekstra, oprichter van NL Greenlabel, een netwerkorganisatie voor snellere vergroening van steden. Het ontbreekt aan coördinatie, het delen van kennis en een overkoepelende visie, waardoor de vergroening van steden veel langzamer gaat dan zou kunnen, zegt hij. „Als je nu door steden loopt, zie je de erfenis van hoe bomen in de stad altijd een bijgedachte zijn geweest. Groen was zeker de afgelopen eeuw hooguit architectenpeterselie.”
En omdat groen werd gezien als een soort garnituur in plaats van een onmisbaar onderdeel van stadsontwerp, zitten steden met een publieke ruimte die inmiddels nogal boomonvriendelijk is: er liggen kabels in de bodem, er is geen ruimte; het is daardoor duur om bomen neer te zetten.
Op de hoek van de Jaarbeursboulevard en Croeselaan in Utrecht staan sinds dit jaar de groene woontorens genaamd ‘Wonderwoods’.
Foto’s: Walter Herfst
Want het planten van bomen kan flink in de papieren lopen. „De boom zelf is peanuts: 150 tot 600 euro”, zegt Cathelijne Bouwkamp, de Arnhemse wethouder (GroenLinks) voor Groen en Klimaatadaptatie. „Maar dan komen nog de kosten voor het geschikt maken van de bodem, het verleggen van kabels en leidingen, het onderhoud, alles bij elkaar komt er per boom het tienvoudige bij.” Een fatsoenlijke boom kost dus zomaar richting de 2.000 tot wel 8.000 euro. Tussen gebouwen in het centrum is het veel duurder om een boom neer te zetten dan in een plantsoen. Gemeentes moeten om de bomen voldoende groeiruimte te geven vaak ‘wortelbunkers’ in de grond aanleggen, constructies om ruimte te maken voor het wortelstelsel. „Je ziet in wijken waar dat in de jaren 80 en 90 niet is gebeurd”, zegt Bouwkamp. „Daar zien de boompjes er nog uit alsof ze drie jaar oud zijn, omdat ze niet goed hebben kunnen groeien.” Dan leveren de bomen ook veel minder potentiële voordelen op.
Pas na dertig jaar volgroeid
Het grootschalig planten van bomen vergt dus een heel andere blik op openbare ruimte dan lang de norm was, en ook andere manieren van omgaan met publiek geld. „De grootste voordelen van bomen in de stad pluk je pas na een jaar of dertig, veertig, als de bomen volgroeid zijn”, zegt Bouwkamp. Het is volgens haar niet altijd makkelijk om de voordelen voor toekomstige generaties goed mee te wegen in besluitvorming.
Toch slaagde Arnhem erin om tussen 2020 en 2023 het aantal bomen in de stad met 10 procent te laten toenemen, volgens de gemeentelijke bomenmonitor. Één van de manieren waarop dat is gelukt, is doordat Arnhem als een van de eerste Nederlandse steden de norm ‘3-30-300’ in het beleid heeft opgenomen. Die norm, in 2019 bedacht door de Nederlandse stadsecoloog Cecil Konijnendijk, beschrijft hoe iedereen vanuit zijn raam minstens drie bomen moet kunnen zien, dat elke wijk voor minstens 30 procent onder bladerdek moet liggen, en dat elk huis maximaal 300 meter verwijderd mag zijn van een park of stadsbos. „We moeten steden transformeren,” zegt hij op het congres in Utrecht. Volgens hem zijn voorstanders van vergroening vaak te soft en kan zo’n duidelijke regel voor veel snellere verandering zorgen.
Dat lijkt te kloppen. Nadat Konijnendijk de norm bedacht, ging die in de periode na de pandemie opvallend viral onder stedenplanners, en werd hij opgenomen in beleid in honderden steden wereldwijd, waaronder dus Arnhem.
„Het is een norm die in één keer helder maakt wat het streven is”, zegt Bouwkamp. Neem die 30 procent bladerdek: dat helpt Arnhem ook om te bepalen wáár in de stad een boom het meest toevoegt, en om nu al plannen te maken voor het bereiken van dat percentage over vele jaren als de bomen volgroeid zijn.
Arnhem haalt de norm nog lang niet overal. „In hete zomers geldt helaas vaak nog steeds: hoe armer, hoe warmer”, zegt Bouwkamp. Bomen planten hangt volgens haar nauw samen met het verkleinen van ongelijkheid.
En het is geen absolute regel, die 3-30-300-norm, benadrukt ze: soms moeten er andere keuzes gemaakt worden dan het strikt opvolgen van die mooie ronde getallen. Zo waait er in Arnhem vaak een verkoelende wind vanaf de Rijn, die door de stad loopt. Als je de wind op te veel plekken blokkeert door bomen, verlies je op hete dagen juist die verkoeling. Het is een complexe afweging, bepalen waar je bomen plant.
Privégrond is blinde vlek
Wat opvalt in de discussie over bomen in de stad, is dat het vaak gaat over wat gemeentebesturen moeten doen. Maar veruit de meeste grond in steden is in private handen. „Een grote blinde vlek is privégrond”, vertelt de Belgische stadsecoloog Thomas Halford op het Future Green Cities Congress in Utrecht. Hij is verantwoordelijk voor een groot bomenplantprogramma in Luik. Als burgers en ondernemers zelf worden geactiveerd om meer bomen te planten, kan het nog veel harder gaan, ziet hij. In Luik deelt de gemeente daarom inheemse bomen uit aan inwoners tijdens een jaarlijks terugkerende bomenweek, waar bewoners ook instructies en hulp krijgen bij het planten.
Arnhem probeert het burgers ook extra makkelijk te maken zelf werk te maken van het vergroenen van hun tuinen en buurten. De gemeente heeft twee stratenmakers in dienst die soms al binnen een paar weken tegels komen verwijderen voor de aanplant van bomen en struiken, als bewoners melden dat het groener kan in een wijk. De stad won vorig jaar door dat soort initiatieven het Nederlands Kampioenschap Tegelwippen, een landelijk initiatief voor het vergroenen van buurten en tuinen door bewoners zelf.
„Het gaat in veel steden nog altijd te langzaam, maar sinds de pandemie is er zeker een kentering zichtbaar”, zegt Lodewijk Hoekstra van NL Greenlabel. Hij hoopt daarom ook dat er ook financiële prikkels gaan komen om het planten van bomen te stimuleren. „Waarom geen korting op een hypotheek van de bank als je je tuin vergroent? Of een lagere WOZ-aanslag als je bomen rondom je huis plant?” Dat zou er volgens Hoekstra voor kunnen zorgen dat er de komende jaren in steden nog veel meer bomen bij komen.