Twintig jaar was acteur en filmregisseur Mati Diop (1982) toen het skelet van Saartjie Baartman uit Frankrijk terug werd vervoerd naar Zuid-Afrika voor een herbegrafenis. Baartman werd begin negentiende eeuw in Europa als kermisattractie tentoongesteld onder de denigrerende naam ‘Hottentot-Venus’. Ze stierf in 1815 onder erbarmelijke omstandigheden in Parijs. Het zou tweehonderd jaar duren voordat ze gerechtigheid vond.
Het was niet eens dat het zo lang dúúrde, wat haar zo aangreep, vertelde Diop eerder dit jaar op het filmfestival van Berlijn. Het was „dat de Franse pers het voorval zo laconiek versloeg. Alsof het helemaal niets betekende. Alsof ze echt vonden dat het nu maar eens voorbij moest zijn. Misschien was dit de eerste keer dat ik me bewust werd van mijn koloniale trauma.”
Diop was in Berlijn voor de première van Dahomey, een speculatieve documentaire van nauwelijks meer dan een uur. Hij begint in de traditie van de observerende film met de voorbereidingen van de terugkeer van 26 door de Fransen geroofde koningsbeelden en objecten uit het toenmalige koninkrijk Dahomey naar het huidige Benin. En verandert dan al snel in iets volstrekt unieks en ongeëvenaards als het beeld van Koning Ghezo – nummer 26 op de inventarislijst en koning van 1818 tot 1858 – een voice-over krijgt. Hij spreekt tot ons uit het duister. Dahomey wordt mede om die onconventionele vertelstijl een paar dagen na ons gesprek bekroond met de Gouden Beer voor beste film, de hoofdprijs van het festival.
„Die mix van feit en fictie was er al voordat ik wist dat het over deze specifieke beelden zou gaan”, aldus Diop. „Na mijn vorige film Atlantique, die ook over terugkeer ging, mijn eigen terugkeer naar Senegal, en de terugkeer van de geesten van op zee omgekomen Senegalese jongemannen, begon het me te dagen dat mijn volgende film over de restitutie van roofkunst moest gaan. Een combinatie van een spirituele en een activistische odyssee. Het was tijd om me hierover uit te spreken.
„Film kan een werkelijkheid scheppen die niet bestaat”, vervolgt ze. „Van fictie vinden we dat heel gewoon. Maar hier hebben we om de waarheid te achterhalen een andere, meer speculatieve vorm van fictie of werkelijkheid nodig.” Ze verklaart de hybride vorm ook door „wat de Martinikaanse filosoof Édouard Glissant creolité heeft genoemd, wat verwijst naar de culturele en taalkundige pluriformiteit van de Cariben. Ik ben zelf ook ‘creool’, een mix van culturen en identiteiten. Dat is essentieel om mijn werk te begrijpen.”
Diop werd in 1982 in Parijs geboren. Haar moeder is wit en Frans, haar vader een man van kleur uit Senegal. „Ik heb me mijn hele leven eerst als Frans gezien. Die ‘Fransheid’ heeft me lang onderdrukt. Pas toen Claire Denis me castte voor 35 Shots of Rum (2008), als dochter van de veel zwartere Alex Descas, realiseerde ik me dat ik nog zoveel meer was dan Frans. Een vrouw van kleur. Met Senegalese roots. En nicht van filmmaker Djibril Diop Mambéty. Toen ik dat hardop zei, kon ik weer ademen.”
Persoonlijke en politieke evolutie
Ze beschrijft het als een hoogstpersoonlijke en tegelijkertijd een politieke evolutie: „Het eerste gevolg van kolonialisme is dat mensen wordt geleerd zichzelf en hun cultuur te vergeten, te haten zelfs. Daarom is het zo belangrijk je erfgoed terug te claimen. Dahomey gaat ook over hoe je dat zou kunnen doen.”
Mambéty was een van de belangrijkste regisseurs van de postkoloniale film van de afgelopen eeuw. Met satirische films als Touki Bouki (1973) en Hyènes (1992) leverde hij kritiek op de macht die de Wereldbank verwierf als neokoloniale organisatie in het bevrijde Afrika. „Ik heb mijn oom nooit gekend, maar toen ik films ging maken, heb ik bewust zijn erfenis op me genomen.” Met haar debuut Atlantiqe werd Diop de eerste vrouw van kleur met een film in de hoofdcompetitie van Cannes. De film werd bekroond met de Grand Prix van de jury.
Ze memoreert hoe toen nog tijdens Covid bekend werd dat Frankrijk de teruggave van die 26 beelden voorbereidde, ze binnen twee weken een crew bij elkaar had. „Toen ik het nieuws hoorde, realiseerde ik me nog niet eens hoe belachelijk weinig dat is. Later in de film zegt een student dat er waarschijnlijk nog zevenduizend gestolen artefacten in Franse depots liggen.”
Samen met de in Parijs woonachtige Haïtiaanse schrijver Makenzy Orcel schreef Diop een tekst voor het koningsbeeld van Ghezo dat reflecteert op zijn ‘bevrijding’ uit de museumcatacomben, een levende begrafenis. Hij wilde, zo horen we, om te beginnen niet geroofd worden, maar wil hij nu wel terug? Diop: „Die beelden zijn geen kunstwerken zoals het Westen ze ziet. Ze zijn niet gemaakt om tentoongesteld te worden. Ze werden ‘bo’ genoemd, machtsfiguren of fetisjen en beschouwd als bezielde objecten. Dus wat is voor hen de beste plek?”
Diop had zelf weinig antwoorden of opinies, „maar ik wilde wel een film maken die de beste vragen zou stellen”. Daarom ensceneerde ze samen met haar assistent-regisseur Gildas Adannou, een jonge filmmaker uit Benin, een debat tussen studenten waarin die verschillende vergezichten een plek moesten krijgen. De studenten werden zorgvuldig ‘gecast’, zodat er zoveel mogelijk invalshoeken aan het woord zouden komen. Diop: „Allereerst is dit een gesprek dat door jonge mensen moet worden gevoerd. Zij zijn degenen wier culturele erfgoed is geroofd, maar die desondanks een politiek-historisch bewustzijn hebben ontwikkeld, mede gebaseerd op die afwezigheid. Zij zijn, ook in Frankrijk, degenen die het postkoloniale debat in deze eeuw weer in gang hebben gezet. Iets wat door de gevestigde orde vaak wordt genegeerd of gebagatelliseerd. Daarnaast kun je niet alleen vanuit dekoloniaal perspectief naar roofkunst kijken. Het heeft ook een spirituele en een politieke dimensie.”
Dat laatste is ook belangrijk om te onderkennen, vindt ze: „Want voor je het weet worden de teruggekeerde beelden en schatten gebruikt voor de agenda van Afrikaanse politici die hun macht willen verstevigen. Dat zag je ook in Benin. De beelden staan inmiddels weer in een depot.”
Een ontroerend moment ontstaat als een jonge vrouw zich afvraagt of het gesprek over restitutie wel in het Frans, de taal van de kolonisator kan worden gevoerd. Diop: „Dit is heel essentieel, al heb ik er het antwoord niet op. Wel wist ik zeker dat de tekst van Koning Ghezo in het oud-Fon [de taal van Benin, die ook in Togo en Nigeria wordt gesproken] moest zijn. Zijn stem heeft een mechanische echo, alsof hij zowel uit het verleden als de toekomst tot ons spreekt. Fon is de enige taal die hij spreekt. Al heeft hij in die paar eeuwen museale gevangenschap misschien ook een paar woordjes Frans opgepikt.”