Mackie Meyer (1946-2025) kende twee soorten mensen: bij wie je kon onderduiken, en bij wie niet

Op de hoek van de Amsterdamse Korsjespoortsteeg en de Herengracht staat voor een raam een stel paspoppen van de Breigoederenfabriek STYL Meyer & Co. Ze herinneren aan een Joodse familie die in de jaren dertig Berlijn ontvluchtte in de veronderstelling dat Amsterdam hun veiligheid zou bieden. De oorlog verdween nooit uit dat oude grachtenhuis vol verstopplekken. Max Herman Meyer woonde er zijn hele leven en overleed daar ook, op 27 maart.

Zijn eerste levensteken stamt van kort na de bevrijding. Zijn uitgemergelde moeder dacht aan buikgriep; de dokter vertelde haar dat ze zwanger was. Zij gaf hem, haar enige kind, de bijnaam Mackie, naar Mackie Messer, de romantische messentrekker uit Brechts Dreigroschenoper – een naam die zijn rol als rebelse strijder tegen onrecht zou voorspellen.

Van de familie hadden alleen zijn moeder, vader en diens moeder de oorlog overleefd. Onverenigbare karakters, te dicht op elkaars lip levend. Zijn vader, medeoprichter van de Joodse boksclub Maccabi, vond hem niet deugen en kleineerde hem met kritiek en klappen. Zijn moeder troostte hem door ‘Stekelvarkentjes wiegelied’ van Annie M.G. Schmidt te zingen: ‘Maar jij hebt allemaal stekeltjes, die komen nog te pas.’

Je kon Mackie Meyer uittekenen, met zijn rood-blauwgeblokte hemd met korte mouwen, korte broek en sokken in sandalen, zelfs als het vroor.

Foto privé-archief

Tirades

Wie net als ik in de Korsjespoortsteeg woonde, in de jaren negentig nog niet autovrij en een uitloper van de rosse buurt, kende zijn tirades tegen de vele hoerenlopers die tegen zijn hek leunden of op zijn pothuis zaten. Jongens op scooters die de vrouwen uitdaagden, sleepte hij aan hun haren weg. Als zelfbenoemd poortwachter van de steeg kon hij de buurtgenoten tot wanhoop drijven met zijn grenzeloze bemoeizucht. Zo kon ik onmogelijk met mijn kinderen voor en achter op de fiets vertrekken zonder dat hij eerst met zijn gammele pomp de banden had opgepompt. Maar diezelfde man zei „dat pikken we niet” toen we terugkwamen uit het ziekenhuis met onze pasgeboren dochter, nadat artsen hadden verklaard dat ze geen overlevingskans had. Overleven zat immers in zijn bloed. Hij bewaakte dag en nacht haar rust zodat ze kon herstellen.

Mackie deelde mensen consequent in twee categorieën in: bij wie je kon onderduiken en bij wie niet. Hij was een man van taal. Hij sprak vloeiend en vooral ook gevat Duits, Nederlands en Engels. Er mocht geen column van mijn hand gepubliceerd worden voordat hij ernaar had gekeken. Ik kreeg die terug met doorhalingen, en kantlijnen vol grappen, etymologische verhandelingen en suggesties van vaak scabreuze aard – niet alles kon ik overnemen. Ook had hij een open lijn met Teletekst, waar hij vaak fouten signaleerde.

Gijzelen met verhalen

Hij kon buurtbewoners gijzelen met zijn verhalen. Wanneer ik de deur opendeed, kon ik simpelweg niet om hem heen. Die verhalen hangen nu als flarden om zijn nagedachtenis en gijzelen me nog steeds. Zoals dat de drie belendende huizen in de steeg, waar het zijne er een van was, in zijn jeugd samen één wc deelden. Privacy bestond niet. Zijn grootmoeder sprak er desalniettemin schande van dat de overbuurvrouw haar zes kinderen elke zaterdag op het pothuis ontluisde. ’s Nachts hoorde ik hem soms gillen, en dan dacht ik aan zijn verhaal over de fiets die hij als zesjarige cadeau kreeg. Die was van zijn vermoorde neef Hansje geweest.

Na de dood van zijn vader zorgde Mackie liefdevol voor zijn moeder. Hij had er een dagtaak aan. Elke middag duwde hij haar rolstoel midden door de steeg, onderwijl „één, twee, drie, vier, hoedje van plezier” zingend. Hem was verteld dat ritme goed voor haar was. Dat achter hen de stoet toeterende auto’s steeds langer werd, daar had hij zichtbaar plezier in. De steeg was immers van hem.

Wanneer ik de deur opendeed, kon ik simpelweg niet om hem heen

Na haar overlijden liep hij moederziel alleen achter de lijkwagen aan, tot die de hoek om ging. Dat was de enige keer dat ik hem in een pak – het was van zijn vader geweest – zag dragen. Van verdriet sliep hij sindsdien in haar bed.

Zijn familie liet hem niet onbemiddeld achter. Hij had een blauwe maandag criminologie gestudeerd, maar nooit een dag gewerkt. Geld uitgeven kon hij niet. Onder de gaten in het dak zette hij emmers. Hij gooide geen krant weg. Hij nam een weegschaal mee naar de supermarkt, om te controleren of er daadwerkelijk een pond druiven in de verpakking zat. Als de vuilniswagen langskwam, leegde hij snel zijn vuilniszak om die te kunnen hergebruiken.

Zijn dierbaarste bezit was zijn kolossale BMW-motor, reden voor buurman Jan Willem Scholten hem te typeren als ‘easy rider’. Hij hield zich nooit aan enige verkeersregel en had regelmatig een motoragent achter zich aan. Ook daarover verhaalde hij in geuren en kleuren.

Emmer water

Op zijn begrafenis in Amstelveen, waar de mannen met extra haarspeldjes hun keppeltje tegen de harde wind op hun plaats hielden, hoorden de aanwezigen voor het eerst dat Mackie eigenlijk Max Herman heette. De kinderen die in de steeg groot waren geworden, haalden herinneringen op aan de man zoals we hem allemaal kenden: een oudtestamentische baard, wijdbeens tussen steeg en gracht, in zijn rood-blauwgeblokte hemd met korte mouwen, korte broek en sokken in sandalen. Zelfs als het vroor. Zijn immer ratelende fiets. De stalen luiken die iedere avond met zoveel geluid dichtgingen dat de buren aan de overkant van de gracht ervan wakker schrokken.

Alle aanwezigen, inclusief mijn dochter, gooiden drie scheppen zand op Mackie’s kist. We koesterden hem, ook al hadden we ieder zo onze aanvaringen met hem gehad. Want beledigen kon hij als geen ander – ook daarin was hij virtuoos. De diepte van de vriendschap werd gemeten door de periode waarin hij gebrouilleerd bleef.

In de Korsjespoortsteeg is het vandaag opvallend stil. Iemand ketent zijn fiets vast aan Mackie’s hek. Hij zou hem subiet met veel kabaal hebben weggejaagd. En anders een emmer water over hem hebben gegooid.