„Ik kan de naam Max Verstappen niet meer horen”, briest de Duitse vrouw. „Racen is een koud kunstje als je kont vol geld van Red Bull zit. Ik ben de allerbeste coureur! Ik ben veel sneller dan Max fucking Verstappen!” In haar woede tilt ze (Laura Laufenberg) een van de witte, plastic statafels, die het decor vormen van de voorstelling Alfa van Wunderbaum, boven haar hoofd.
Haar tirade, over hoe er voorbij wordt gekeken aan vrouwen in het mannelijke autowereldje, is een hilarisch hoogtepunt op een avond liefdesverklaringen aan het Italiaanse automerk Alfa Romeo. Een Italiaanse vader (Giovanni Franzoni) en zoon (Simone Cammarata), een Duits stel (Laufenberg en Tobias Artner) en twee Nederlanders ((Marleen Scholten en Walter Bart) tonen elk hun alomvattende passie voor de „perfecte symbiose van sensualiteit en dynamiek” die de auto representeert. In aanbidding sommen deze Alfista’s de verschillende modellen, onderdelen en prestaties op. Tussendoor laat een sopraan (Jamie Petutschnig) ook nog eens jubelend de namen van die modellen passeren: de 33, de Giulia. Naar het zoevende geluid van de motor wordt met de hand op het hart geluisterd. „Een auto verandert je leven.”
Het is lollig genoeg, de lyrische uitbarstingen van de Italianen tegenover het gehakkel van de Nederlanders. Bij die laatste twee voel je soms hoe deze liefde ook de eenzaamheid en leegte in hun leven goedmaakt. De club van Alfista’s brengt ze samen.
Lees ook
Dag, auto! Hoe theatermakers de vierwieler uitzwaaien
Nostalgie
Veel van de autoliefde gaat gepaard met nostalgie: de verering van de legendarisch coureur Tazio Nuvolari, van de verbrandingsmotor, de glorie van voorbije elegantie. Vandaar dat de Duitse man, die meegaat met zijn tijd en als enige elektrisch rijdt, met meewarigheid wordt bekeken, ook door zijn eigen vrouw.
Pijnlijk is ook dat de hoogtijdagen van Alfa Romeo voorbij zijn, aldus de Italiaanse vader. De fabrieken zijn gesloten, het bedrijf verkocht aan Fiat. Zelfs in Italië, „een land vol geschiedenis”, is er geen eerbied voor de geschiedenis van een roemrijk merk.
Allen beseffen dat hun liefde „irrationeel” is. „Wie deze liefde voelt, kan hem niet verklaren”, zegt de Italiaanse vader en dat is ook de makke van deze voorstelling. Bij Alfa waan je je in een showroom. Je vergaapt je aan glimmende passie, maar die blijft op afstand.
De tentoonstelling Charley Toorop. Liefde voor Van Gogh in het Kröller-Müller Museum opent met een schilderij dat je niet had verwacht. Het is een groepsportret van kunstenaars dat Charley Toorop (1891-1955) tussen 1935 en 1938 schilderde als eerbetoon aan kunstpromotor H.P. Bremmer. Je ziet een stuk of tien kunstenaars, op de achtergrond piept een stukje schilderij. Bremmer zit vooraan, het schilderij komt uit zijn privécollectie.
Maar vreemd is het niet dat Charley Toorop. Liefde voor Van Gogh met dit schilderij begint. H.P. Bremmer was in zijn tijd een belangrijk adviseur van Helene Kröller-Müller bij het samenstellen van haar kunstcollectie. Hij was een vroege fan van Vincent van Gogh, mede dankzij hem bezit het Kröller-Müller Museum 88 schilderijen en 182 tekeningen van Van Gogh. Het schilderij op de achtergrond van Portretgroep van H.P. Bremmer en zijn vrouw met kunstenaars uit hun tijd is een landschap van Van Gogh.
En Bremmer was óók een vroege fan van Charley Toorop, van haar bezit het museum 49 schilderijen en 22 werken op papier. Over Het gezin (1920), een van haar vroegste schilderijen, schreef Bremmer in 1921 in het (door hem samengestelde) maandblad Beeldende kunst: „[Zij is] iemand die het leven durft aanzien, zoals slechts weinigen dit vermogen.”
Eva Besnyö: Charley Toorop schildert ‘Takken met vruchten’, Bergen 1935.
Foto Eva Besnyö/MAI
Charley Toorop, bedoelde hij, keek naar mensen zoals Van Gogh óók had gekeken. Namelijk (Vincent aan zijn broer Theo in een brief uit 1885): „Wie liever de boeren zoetsappig ziet ga zijn gang – ik voor mij ben ervan doordrongen dat het op den duur beter resultaten geeft ze in hun ruwheid te schilderen dan conventionele liefheid erin te brengen.” Charley Toorop schreef, toen ze kritiek kreeg op de rauwheid van haar portretten: „De menselijkheid die zij in mijn werk zeggen te missen is in mijn ogen sentimentaliteit, een verdoezeling van de felle en directe schoonheid van het leven.”
Hard en moeizaam
Op de tentoonstelling hangt Het gezin naast De aardappeleters (1885) van Van Gogh (zijn enige schilderij op de tentoonstelling). De gelijkenis is treffend: een gezin rond de eettafel, in de kamer is het schemerig, er brandt alleen een kleine lamp. Je ziet gordijnen van een achterkamer, links aan de muur een bidprentje (Van Gogh) of een kruis (Charley Toorop). Het leven is hard en moeizaam, lees je af aan de starre, gesloten gezichten.
Het gezin van Charley Toorop is bijna nooit te zien. Het is een van de werken die vrijwel altijd in depot liggen, Kröller-Müller heeft meestal niet meer dan een stuk of zes, zeven Toorops op zaal hangen: zelfportretten, stillevens, een bloesemboom, Clown voor ruïnes van Rotterdam (1940-41). Conservator Renske Cohen Tervaert: „Het zijn de iconische schilderijen, de highlights zeg maar.” Het gezin kende ze van een afbeelding, „ik zag het voor het eerst toen we deze tentoonstelling samenstelden.”
Charley Toorop, Arbeiders uit de Borinage, 1923.
Foto Museum Boijmans Van Beuningen
Maar dat zo’n zestig werken van Charley Toorop bijna nooit te zien zijn, zat haar wel dwars. „Ik was al een tijdje op zoek naar een invalshoek voor een tentoonstelling, zodat je de rijkdom van onze collectie zou kunnen laten zien. We hebben werk uit haar hele oeuvre, van heel vroeg tot de laatste portretten.”
Die invalshoek is er nu. Het is een toevallig opgedoken Van Gogh-catalogus bij een tentoonstelling uit 1953. Onder het kopje Ontmoetingen met Van Gogh vertellen diverse kunstenaars daarin wat hij voor hen heeft betekend. Voor Charley Toorop, schrijft ze, was Vincent van Gogh „de doorbraak naar een nieuwe wereld, altijd is het een gebeuren gebleven om zijn werk te zien”. De hele tekst, een A-4tje lang, is bij binnenkomst op een muur aangebracht.
Kenmerkende stijlvastheid
Charley Toorop. Liefde voor Van Gogh is een bijzondere tentoonstelling. Je loopt door de zalen en ziet schilderijen die je niet kende, de meeste komen uit haar vroege jaren, maar er zijn ook latere werken. Je ziet hoe ze zich ontwikkelt – al heel snel is er die kenmerkende stijlvastheid, een beetje hoekig maar altijd krachtig en intens. Dat zie je in de iconische zelfportretten (waar er toch nog zes van hangen), deze keer met name ook in portretten van andere vrouwen.
Het realisme was haar vertrekpunt voor wat ze zelf noemde: bezielde verbeelding
Zoals het indringende De bazin met haar dochter uit 1922, een portret van een moeder die haar dochter uitbuit als sekswerker. Charley Toorop schilderde het in de Belgische mijnstreek Borinage (die óók door Van Gogh werd bezocht). „Het doek draai ik ’s avonds om als ik ga slapen, ik kan het niet goed aanzien”, schreef ze over het werk. Of, zo mogelijk nog indringender: de vrouw die je aankijkt op Patiënt van het Willem Artsz Huis (1924). Daar bracht ze drie weken door, om psychiatrische patiënten te tekenen en te schilderen.
Van Goghs invloed op Charley Toorop, zegt conservator Renske Cohen Tervaert, „kwam precies op een kantelpunt in haar ontwikkeling”. Ze had, in 1917, besloten haar leven te wijden aan het kunstenaarschap – en zocht aansluiting bij stromingen van haar tijd: luminisme, kubisme, fauvisme, expressionisme. „Maar ze wilde een eigen stijl, een eigen, geëngageerd kunstenaarschap.”
Charley Toorop, Stilleven met blik en klompen, 1946-1949.
Foto Rik Klein Gotink/Kröller Müller Museum
Daar ging ze in de vroege jaren twintig naar op zoek, waarbij ze vasthield – en zou blijven vasthouden – aan de zichtbare werkelijkheid. „Het realisme was haar vertrekpunt voor wat ze zelf noemde: bezielde verbeelding. En die vond ze bij Van Gogh. Vervolgens maakte ze daar haar eigen beeldtaal van. Dat is haar kracht”, vertelt Cohen Tervaert.
Het is precies wat je ziet op de tentoonstelling. Het gezin is nog een vrij letterlijke omzetting van De aardappeleters, maar Boerengezin in Zeeland (1927) allang niet meer. De bazin met haar dochter, hoewel uit haar vroegste jaren, is al op een heel eigen manier intens. Dat besefte Charley Toorop zelf ook, schrijft ze. „Het leven in z’n volle gestalte geven – God in iedere stof zien hoe dan ook uitgebeeld”, dat is wat ze wil.
Ze ontwikkelt een eigen signatuur, maar een „diepe barre liefde voor de realiteit” (Charley Toorop over Van Gogh) is wat de twee blijvend bindt. Je ziet het in hun beider portretten en zelfportretten, maar ook in hun voorliefde voor landschappen, fruitbomen en bloesems. En je ziet het op een foto van haar atelier uit 1951: achter haar schildersezel is met punaises op de muur een kleine reproductie geprikt van Van Goghs Zelfportret met grijze vilthoed (1887).
Charley Toorop. Liefde voor Van Gogh, t/m 14 sept in het Kröller-Müller Museum in Otterlo. Info: krollermuller.nl
Speelbal van de goden zijn de Carthaagse koningin Dido en de – op haar kusten aangespoelde – Trojaanse vluchteling Aeneas. Hun tragische liefdesgeschiedenis vormt het hoogtepunt uit het epos Aeneis van de Romeinse dichter Vergilius. De Britse componist Henry Purcell zette dit verhaal eind 17de eeuw meesterlijk op muziek met aan het slot ervan de meest ontroerende en mysterieuze sterf-aria uit de muziekgeschiedenis.
„Ja raadselachtig”, beaamt de Britse mezzosopraan Dame Sarah Connolly (61). „Sinds het bestaan van dat lied ‘When I am laid in earth’ breken musicologen zich het hoofd over wat die golvende baslijn hiervan doet met onze geest. Het dalen en stijgen, het vasthouden en loslaten – organisch als een ademhaling. En in alle eenvoud en spaarzaamheid is deze aria de grootste muzikale uitdrukking van verdriet die ik ken.”
Connolly vergroeide de afgelopen decennia met koningin Dido. Zondag kruipt de mezzo opnieuw in de lijfrol in het Amsterdamse Concertgebouw. Haar liefde ervoor stamt uit de kinderjaren: in het ouderlijk huis legde haar moeder vaak de plaat van Dido and Aeneas op de draaitafel. „Van die tragische vorstin ging een onweerstaanbare fascinatie uit”, vertelt ze via een video-verbinding. „Een vrouw die steeds weer het duister en demonen op haar pad vond. Ik wilde weten wie dat was.”
In haar tienertijd zong ze op de middelbare school in het koor bij een uitvoering. „Want de Dido and Aeneas is Brits erfgoed, waarmee we al vroeg kennismaken. Later reisde ik zelf met het Orchestra of the Age of Enlightenment langs scholen in Londen. Vooral in arme wijken. Kinderen van acht, negen studeerden de koren in. We kwamen bijeen voor een paar concerten in de Henry Wood Hall. Prachtig om te zien hoe die jongens en meisje opgingen in deze muziek.”
Mens en natuur
Maar zoals elders in Europa ziet Connolly ook in Engeland het kunstonderwijs verschralen. Ze spreekt er regelmatig over met Britse parlementariërs. „Wat doen politici? Ze bezuinigen op cultuur en snijden door de Brexit de weg naar Europa af voor kunstenaars. Ik weet niet goed wat hen bezielt. Is het een afgrondelijke onwetendheid? Of moeten we denken aan iets kwaadaardigers? Binnenkort ga ik in Westminster weer pleiten voor meer cultuur op de basisscholen. Komiek John Cleese benadrukte onlangs nog hoe belangrijk kunstonderwijs is bij het ontplooien van verbeeldingskracht en een speelse geest. Die eigenschappen heeft de samenleving nodig om tot oplossingen te komen voor onze problemen. Kinderen bezitten beide van nature, maar het huidige systeem ontwikkelt die niet, het leert ze die eerder af.”
Het is opmerkelijk dat deze muziek na eeuwen nog altijd zijn werk doet en emoties in ons loswoelt
Connolly gelooft heilig dat de eeuwenoude muziek – zoals Purcells Dido and Aeneas en Georg Friedrich Händels opera’s en oratoria – nog altijd lessen voor ons in petto hebben. „Gisteravond bij een benefietconcert voor de daklozen in Londen zong ik Händel en verbond zijn stukken met gebeurtenissen van nu. Neem de aria ‘Verdi prati’ uit de opera Alcina. In dat lied kun je een metafoor zien van het einde van de Verlichting: mens en natuur vormen niet langer het middelpunt, maar worden verdrongen door de machines van de Industriële Revolutie.”
Sarah Connolly als Dido en Lucy Crowe als Belinda in London.
Foto Robbie Jack
De zangeres citeert de eerste strofe. „Groene weiden, mooie bossen, jullie gaan je schoonheid verliezen. En de zoetheid van geurende bloemen en kristalheldere beken zal in stank ontbinden. Die beelden kunnen we elke dag tegenkomen. Het is opmerkelijk dat deze muziek na driehonderd jaar nog altijd zijn werk doet en emoties in ons loswoelt. Wanneer ik een Händel-partituur open en daaruit begin te zingen, voel ik meteen warmte en menselijkheid.”
Mahler-tatoeage
Die kracht ervaart Connolly evenzeer in Purcells Dido and Aeneas. „Die strijd tussen de toonsoorten van het licht en het duister – iets wat ik ook hoor in de symfonieën van Gustav Mahler. Purcells melodieën zijn aanlokkelijk, dringen meteen de ziel binnen. Zijn muziek wordt overal ter wereld begrepen. Dido is zo’n stuk dat je het heelal in kunt sturen om buitenaardse wezens te vertellen wie we zijn. Alle menselijke kracht en zwakte zitten hierin.”
Mahlers naam is gevallen, ook een componist die veel voor Connolly betekent. „Ik heb zelfs op mijn oude dag even overwogen sommige van zijn noten ergens op mijn lichaam te laten tatoeëren. Dat vond ik bij nader inzien toch wat kinderachtig. Mahlers muziek weerspiegelt mij. Ik voel me verbonden met zijn melancholie. Niet dat ik zwaarmoedig ben, maar ik begrijp zijn verdriet, en de schoonheid die aan de andere kant ervan ligt. Hoe hij de natuur verklankt. De vreugde en lichtheid van de ‘Ländler’ in zijn Tweede symfonie….”
Ze begint de melodie te zingen. „Mahler spreekt zo helder, alsof hij zich met mij in één kamer bevindt en zijn levensverhaal vertelt. Ik moet bij Dido vaak denken aan ‘Der Abschied’, het slotlied uit Mahlers cyclus Das Lied von der Erde. In de instrumentale passage voordat de zangeres haar laatste woorden zingt – het zich herhalende ewig – weerklinkt een soort Joodse klaagzang. Ik dacht vroeger de pijn van de onderdrukking erin te herkennen, het voortdurende gevecht om gezien en gehoord te worden, maar het is vooral verdriet, besef ik nu. Loslaten. De manier waarop de akkoorden zich ontwikkelen: de componisten wisten destijds precies wat zoiets opriep in de menselijke ziel. Hoe de toonsoorten aansluiten bij wie we waren én wie we zijn, want het werkt nog steeds.”
Henry Purcell, ‘Dido and Aeneas’ en scènes uit ‘The Fairy Queen’ en ‘King Arthur’, met mezzo Sarah Connolly en Il Gardellino. Concertgebouw Amsterdam: 15 juni 20.15 uur. Info: barokvocaal.nl
Bijna veertig jaar geleden was de opera Ithaka van Otto Ketting voor het eerst te zien, bij de opening van het Amsterdamse Muziektheater (tegenwoordig Nationale Opera & Ballet), en dat was meteen ook de enige keer. De ongehoorde opera verkreeg in kleine kring een cultstatus, want de muziek zou geweldig zijn (en dat klopt). Concertgangers konden dat drie jaar geleden al vaststellen, toen componist en Ketting-biograaf Elmer Schönberger de geweldige Ithaka Symphony samenstelde uit het operamateriaal. Nu was in de NTR ZaterdagMatinee eindelijk de complete opera opnieuw te beleven, in concertante vorm.
Het was geen succes, in 1986. Schönberger, indertijd als dramaturg bij de voorstelling betrokken, verhaalt hoe Ketting na de deceptie van de première nooit meer voet in het Muziektheater zette. Hij schreef ook nooit meer een opera, hoewel zijn muziek – oneerbiedig gezegd een kruising tussen Louis Andriessen en Alban Berg – grote dramatische spankracht heeft. Je kunt je zelfs afvragen of Ithaka wel een echte opera is: er is dialoog noch handeling, amper een verhaal. De toonzetting is bovendien duister en melancholiek. Allemaal redenen dat het stuk niet lekker viel, op die feestelijke openingsavond negenendertig jaar geleden. Maar op zomaar een zaterdagmiddag bleek dat Ithaka genoeg te bieden heeft: vitale en gedreven orkestmuziek, bezielde lyrische zanglijnen, een herfstige gloed.
Foto Foppe Schut
De titel verwijst naar het gelijknamige gedicht van Kaváfis: Ithaka (thuiseiland van de notoire zwerver Odysseus) is de reden dat je op pad gaat, maar uiteindelijk is de reis zelf het doel. ‘Godverdomme, maak wat mee’, was Kettings samenvatting, aldus Schönberger. Ze citeren weliswaar een paar strofen, maar Ketting en librettist Kees Hin hebben geïnspireerd door Kaváfis een heel nieuw verhaal verzonnen, over drie personages die in hotelbar Ithaka door hun herinneringen dwalen. De opera speelt zich af in het geheugen, dat een gedeeld limbo tussen droom en werkelijkheid blijkt. Een Engel des Doods (de vlammende sopraan Johanni van Oostrum) modereert de boel, er is sprake van seks en moord, maar over het algemeen vermijdt Ithaka de operaclichés; het is eerder een experimentele ‘nouveau roman’ op muziek.
De solistencast is uitstekend. De journalist (bas-bariton Derek Welton) overdenkt zijn onderzoek naar tangokoning Carlos Gardel die stierf bij zijn veertienjarige minnares. Fotomodel Star (mezzo Iris van Wijnen), expliciet verwant aan Bergs Lulu, hunkert naar echte liefde. De dichter (bariton James Newby) bezingt zijn dode minnaar. Hoe hun binnenwerelden met elkaar reageren en vervloeien laat zich niet navertellen, maar de gistende, stuwende, intelligent zalvende en gemeen stekende muziek laat het je voelen. Tekenend is dat de enige actiescène, waarin Star wordt gewurgd door haar geliefde, het meest eendimensionaal overkomt.
Antony Hermus dirigeerde drie jaar geleden ook de Ithaka Symphony en etaleert opnieuw zijn affiniteit met Kettings elektrisch geladen idioom. Het Radio Filharmonisch gromt en bijt en knettert, met excellerende koperblazers en vele prachtige compacte soli van onder meer concertmeester Nadia Wijzenbeek. Het Groot Omroepkoor fungeert haast als orkestgroep, met korte commentaren en instrumentaal gedachte partijen. Nu zou ik die vreemde droomwereld van Ithaka toch nog wel eens willen zíen, op een operapodium, bijvoorbeeld bij DNO.