Een van de leukste Netflix-titels van 2024 is geen serie, film of documentaire, maar een programma in een genre dat nogal is ingekakt: de talkshow. De Amerikaanse komiek John Mulaney werd afgelopen mei een week lang ingezet als presentator van een rechtstreeks programma op Netflix, Everybody’s In LA genaamd. Mulaney, een charismatische ontregelaar die uitstekend kan improviseren, creëerde een chaotische en spontane sfeer tijdens de zes afleveringen die hij maakte. Rode draad in het praatprogramma was Los Angeles, de stad waarin Netflix die week een festival organiseerde met beroemde stand-upcomedians. Die schoven ook meteen aan bij Mulaney, samen met onbekende gasten. Mulaney kreeg alle vrijheid en mocht zich uitleven met absurdisme. Hij voerde met zijn gasten onvoorspelbare onzingesprekken over onderwerpen als palmbomen, helikopters en aardbevingen.
Everybody’s In LA is nog altijd terug te kijken en is, mede door niet echt op de actualiteit in te gaan, maanden later nog steeds leuk. Terwijl dure dramaseries een zo groot mogelijk publiek moeten bereiken, kan een goedkoper praatprogramma zich richten op een niche. Dat maakt het ook mogelijk ook meer risico’s te nemen. Het is een fijne afwisseling van de gelikte reguliere talkshows en ook heel anders dan de eindeloze reeks ‘gesprek van de dag’-praatprogramma’s van de Nederlandse tv.
Mulaney en Netflix zeggen niets over een vaste voortzetting van deze specifieke talkshow, maar het lijkt onvermijdelijk dat de formule (mogelijk in aangepaste vorm) vaker gebruikt zal worden. Een fijn vooruitzicht. En wat in elk geval vaststaat: Netflix en andere streamers gaan steeds meer inzetten op rechtstreeks uitgezonden programma’s. Stand-upcomedy is hier geschikt voor, zo was de eerste liveshow op Netflix een special van komiek Chris Rock waarin hij voor het eerst een uitgebreide reactie gaf op de klap die acteur Will Smith hem gaf tijdens de Oscars in 2022.
Everybody’s In LA
Foto’s: Netflix
Nieuwe aanpak
Lange tijd wilde Netflix de stap naar rechtstreekse programmering niet maken. Langzaam maar zeker begint dat te veranderen. Het past in de strategie om een alles-in-één plek te worden, en niet alleen een platform voor on-demandvideo. Daarmee wordt de implosie van de traditionele tv-zenders – zeker in de VS al ernstig verzwakt door de concurrentie van streamers – verder versneld.
Na de talkshow van Mulaney en andere voorzichtige uitstapjes, waaronder een tenniswedstrijd tussen Rafael Nadal en Carlos Alcaraz, maakt Netflix inmiddels grote stappen. Zo kunnen liefhebbers van de betere culttelevisie vanaf begin 2025 kijken naar de liveshow Raw van WWE (World Wrestling Entertainment). Er is een overeenkomst voor tien jaar met WWE, naar verluidt voor een bedrag van 5 miljard dollar. De gespierde mannen en vrouwen van WWE vechten daarin gechoreografeerde worstelwedstijden uit in de ring, gecombineerd met overdreven, soapachtige verhaallijnen die opbouwen naar grote evenementen met namen als Wrestlemania en Summerslam. In Europa zullen die extra grote shows ook te zien zijn via Netflix. Hier worden de gevechten om de verschillende titels gehouden en komen langlopende vetes tot een einde. De uitkomsten van de gevechten staan vast, maar dat ziet het publiek als een pluspunt: zo krijg je de beste verhaallijnen en spectaculairste ‘wedstrijden’.
De wedstrijden vinden plaats in grote sportstadions en hebben door het gebruik van vuurwerk en harde muziek ook iets weg van een popconcert. Worstelaars als Hulk Hogan verschenen in de jaren tachtig op MTV, popster Cyndi Lauper verscheen bij de eerste Wrestlemania in 1985.
Later werden worstelaars als Dwayne ‘The Rock’ Johnson, Dave Bautista en John Cena bekende namen die na hun worstelcarrière naar Hollywood trokken om in (actie)films te spelen. Hoogwaardige cultuur? Zeker niet. Maar in de categorie ‘guilty pleasure’ een geinige toevoeging aan het aanbod van Netflix (WWE en Netflix spreken zelf van ‘sports entertainment’). De shows van WWE gaan het hele jaar door en leveren Netflix dus een structurele stroom aan liveprogrammering op. En het is niet het enige stukje ‘sports entertainment’ op de dienst. Zo namen afgelopen week twee grote sterren uit de wereld van competitief eten het tegen elkaar op. Joey Chestnut en Takeru Kobayashi verorberden maandag een heleboel hotdogs.
Het past in de strategie om een alles-in-één plek te worden
Voor serieuzere sport moet je vooralsnog bij andere diensten zijn, zoals HBO Max (met programmering van sportzender Eurosport) en Viaplay (Formule 1 en buitenlands voetbal).
Het volgende grote live-evenement van Netflix vindt plaats op 15 november. Op die dag staat een bokswedstrijd tussen voormalig wereldkampioen Mike Tyson (58) en influencer Jake Paul (27) gepland. Die wedstrijd stond al eerder in het jaar gepland, maar Tyson kampte met gezondheidsproblemen. Paul heeft een relatie met de Nederlandse schaatster Jutta Leerdam en verscheen al eens op de tribune bij een wedstrijd van haar. Gaan we Leerdam op Netflix zien? Het zou zomaar kunnen.
Bijna alles, zei ik tegen hem, bijna alles is beter in september. Voor alles wat de zomer in het licht gezet heeft biedt september beschutting voor beschouwing. Voor alles wat opnieuw bekeken of opnieuw beginnen moet verslaat september januari; goede voornemens, nieuwe gewoontes. Tieners verlangen naar een zomerliefde maar ik wil de herfst, ik wil beginnen, en opnieuw beginnen, steeds opnieuw beginnen in september. Het zoete besef dat alles nog net mooi is, voor het vaal wordt, voor het kaal wordt, voor het echte donker. Zo vol als alle bomen in blad staan, zo zondoorstoofd alles, zo vol en gerijpt alles. En dan beginnen de bladeren te vallen, net als mijn gedachten laten ze los en verlaten ze de boom die tot dat moment één groot groenschimmig geheel was, om zich afzonderlijk te kunnen laten bekijken. Kijk dit blad, die kleuren, die nerven, die lijnen, zie mijn gedachten, zie ze, allemaal stuk voor stuk.
The leaves are brown and tumbling down, remember that September in the rain.
Het is nu ook daadwerkelijk begonnen te regenen. De deuren staan open en vette druppels spatten uiteen op de plankenvloer van het terras. Hij staat ernaar te kijken. Straks gaan we naar de opera. De zomer was een lange lome mislukking geweest. De hele laatste augustusweek waren we, eenmaal thuisgekomen, in onszelf opgesloten geraakt. Hij met zijn gedachten. Ik met de mijne. Sinds hij vorige week zei dat we even moesten praten samen, die dodelijke onheilstijding, wist ik dat hij vast zat, dat hij er nog middenin zat, in de toestand. We moesten niet praten, nog niet, we moesten wachten op september. Sinds hij zei dat we even moesten praten had ik de uitvoering ervan gesaboteerd.
Mijn vuilniszakgrijze ogen waren het eerste geweest dat hem aan me trof
We hebben elkaar elf jaar geleden ontmoet tijdens een treinreis. In september. Hij zat tegenover me bij het raam en hij las, met een zweem van een glimlach om zijn mond, en ik bekeek heimelijk, en toen meer precies en gaandeweg steeds schaamtelozer zijn gezicht dat ik fijnzinnig en intelligent vond, een gezicht waar ik meteen verliefd op werd. Hij had lange benen en lange armen. Hij had een lijf dat een bepaald comfort uitstraalde, hoe hij zijn benen in de linnen broek over elkaar geslagen had. Zijn polsen uit de mouwen van zijn overhemd. Ik zag hoe hij het boek in zijn handen vasthield. Ik probeerde te zien wat het was. Dat lukte me maar gek genoeg ben ik het nu ineens vergeten, terwijl dat het soort ding is dat ik doorgaans onthoud en waar ik belang aan hecht. We hadden een overstap in Wenen en tijd om samen te gaan eten. Ons voorzichtig begonnen gesprek in de trein kreeg vleugels in het gepolitoerde mahoniehouten interieur van de bistro waar we zaten. Toen ik hem later vroeg wat het eerste aan mij was dat hem trof, zei hij dat het mijn vuilniszakgrijze ogen waren geweest. Zoiets had hij nog nooit gezien. Zoiets moois had hij nog nooit gezien.
„Het blijft de hele avond regenen”, zegt hij nu, met een blik op zijn telefoon „misschien moeten we met de tram gaan.” Goddank, denk ik, gaat alles weer open, begint alles weer, theaters, actualiteitenprogramma’s, werkverplichtingen. Gelukkig is de vormeloze zomermaand voorbij. Als kind maakte het me al gelukkig om de lege bladzijden in mijn nieuwe schriften te aaien en mijn potloden te slijpen, te aaien en te slijpen in september.
In de trein op de gang op de grond hadden we wijn uit kartonnen bekers gedronken en verder gepraat voor we naar onze verschillende couchettes gingen. Hij had voor zijn werk gereisd. We reconstrueerden momenten waarop we elkaar tegen hadden kunnen komen. De namen van de cafés waar we hadden gezeten, waren we vergeten maar we beschreven ze voor elkaar, dachten ze te herkennen, herkenden ze. We hadden op dezelfde dag het museum over de Hongaarse geschiedenis bezocht, House of Terror, we plaatsten de ander nu in onze herinnering als de lange smalle rug voor ons op de trap, als een nog net de hoek omslaande schim in de museumzaal. Ik vertelde dat ik bij mijn broer en zijn gezin had gelogeerd, ik vertelde over mijn broer, maar ik vertelde niet dat ik op de brug had gestaan en naar beneden naar de Donau keek en fantaseerde dat ik voorgoed onder het wateroppervlak zou verdwijnen. Mijn crisis, de vertwijfeling over mijn leven en hoe het ermee verder moest loste op in de verliefdheid. Door met hem samen te zijn, vanaf dat moment in de trein tot dit moment hier in onze keuken met hem samen te zijn, verdween de somberheid die me daarvoor in een gemene greep had gehouden. Alsof het probleem achteraf gezien vooral het alleen-zijn was geweest. Alsof de oplossing was geweest om iemand te vinden die nog nooit zoiets moois gezien had als mijn vuilniszakkleurige ogen. Maar eigenlijk denk ik dat het zo niet zit. Het was niet zo dat zijn komst een leegte had gevuld, dat er een leegte was waar hij precies in paste. Het was eerder zo dat het contact met hem beweging bracht en dat door die beweging alles zich herschikte in mij en een nieuw evenwicht vond. Hij weet er niks van, hij had toen, en altijd, geloofd in mijn zelfredzaamheid, in mijn kracht, in de vastbeslotenheid waarmee ik mijn leven leidde. Hij weet niet dat onze ontmoeting destijds in de trein van Boedapest naar Wenen voor mij een nieuw begin was op existentieel niveau.
„Wil je ook?” Hij schenkt bier in twee kleine waterglazen. Ik weet niet precies waarom deze zomer zo slecht gevallen was. Het was te heet geweest, we hadden te veel bezoek gehad, van kinderen, van vrienden, we hadden elkaar niet gevonden. Het huis dat we hadden gehuurd was niet goed. Hij had buiten geslapen omdat het daar koeler was, in plaats van in het bed in mijn armen. Als ik in de middagen bestudeerde hoe hij onder de olijfboom in die kleine tuin daar zat, met zijn hand tussen zijn dichtgeslagen boek, een frons in zijn voorhoofd en zijn lippen lichtjes getuit, het gezicht dat hij had als hij nadacht over een probleem, dan stelde ik me voor dat ik het probleem was, dat hij erover dacht om bij me weg te gaan. Terwijl ik naar hem keek op de houten stoel onder de boom in de tuin, met het onophoudelijke krekelorkest, dacht ik na over hoe hij nadacht over het beëindigen van onze relatie. Het maakte me misselijk. Ik dacht er zo veel over na dat ik vergat om na te denken over wat ik zelf wilde.
Hij zet het glas voor me op tafel en zoekt mijn blik. Zijn gezicht is nog steeds schitterend, soms kan ik het ineens weer zien, als iets anders dan een deel van mij, als iets echts, als iets eigens. Hij houdt er niet van hoe de tijd sporen achterlaat op zijn gezicht, maar ik wel, ik houd van de herfst. Moet ik iets zeggen? Ik probeer een glimlach. Toen hij had gezegd dat we even moesten praten had ik gezegd: nog niet, volgende week. Nu is het zover. De negende maand die ooit de zevende maand was. De misselijkheid is terug. Ik grijp zijn hand voor hij zich terug kan trekken. Ik leg die tegen mijn wang. Hij trekt mijn hoofd tegen zijn buik. Ik voel de warmte van zijn lichaam.
„En nu?”, had ik gevraagd op het Centraal Station in Amsterdam.
„Ja nu”, zei hij.
„Hoe eindigt dit?”
„Het begint pas.”
We waren uiteengegaan, om tassen thuis te brengen, wasmachines aan te zetten, planten water te geven, te douchen en andere kleren aan te doen. Ik weet nog dat ik in mijn appartement stond, om me heen keek, naar mijn leven keek als het ware, naar mezelf keek, naar mezelf van voor mijn vertrek, van voor mijn verpopping, naar de vuile sporen van mijn duisternis. Ik pakte mijn tassen niet uit en deed de wasmachine niet aan, ik gaf de planten geen water. Ik waste me en kleedde me om. Daarna wachtte ik tot het avond werd. We gingen eten in De Plantage. Eerst keken we naar de flamingo’s van Artis die je vanaf het binnenplein daar kunt zien. Daarna gingen we naar binnen. Naast ons zat Philip Freriks met een vrouw met donker haar. Ze spraken zachtjes in het Frans. Dat weet ik nog. Daar zei hij het, dat hij nog nooit zoiets moois gezien had als de kleur van mijn ogen.
We trouwden in april. Though spring is here, to me, it’s still September zong ik voor hem, ten overstaan van iedereen.
Nu hier in onze eigen keuken lijkt het me ineens een mogelijkheid, zijn fantasie van onder de olijf. Als het ooit zou moeten gebeuren dan nu, nu we nog net gelukkig zijn, nog net voordat het instort, voor het verdroogt, verdort, kaal wordt, vaal wordt, voor het donker, nu, nu het september is, de beste tijd om opnieuw te beginnen. En de timing is nog in meer opzichten goed. Ik neem aan dat hij deze dingen niet bedacht heeft, zo is hij niet, hij heeft geen oog voor zo’n soort chronometrische perfectie. Op begraafplaatsen ben ik altijd op zoek naar die enkeling die het gelukt is op zijn verjaardag te sterven, zo schoon, zo precies, zo rond. Als wij nu zouden scheiden, dan zou die elf jaar als een eiland in de zee van mijn vertrouwde eenzaamheid liggen. Ik zou voortaan naar dat eiland kunnen kijken van een afstand, als een schitterende parel. Ik zou verlost zijn van de plicht er iets van te maken. Ik zou vrij zijn.
„Liefje”, zeg ik nu tegen hem, „we moeten even praten.”
Het is april in Kopenhagen als het historische beursgebouw Børsen, dat een paar dagen geleden afbrandde, nog nasmeult. Overal staan verslagen Denen langs afzettingslinten te kijken. Ook in de buurt van Det Kongelige Teater, het Koninklijk Deens Theater waar Bassem Akiki (41) deze week te gast is. Hij dirigeert er Don Giovanni’s Inferno, een recente opera van de Deense componist Simon Steen-Andersen. Steen-Andersen neemt het einde van Mozarts Don Giovanni, de vrouwenverslinder die de hel in valt, als begin. In een ingenieus weefsel van live acteren en zingen, en prachtige absurdistische en duister sprookjesachtige video’s van de cast in de krochten van het gebouw, volgt Steen-Andersen Don Giovanni’s helletocht. De voorstelling bruist van snelle en komische energie. Het moet moeilijk zijn om dat bij elkaar te houden, maar het lukt Akiki, met een clicktrack in zijn oor en camera’s om hem heen, weergaloos.
Akiki kennen we in Nederland al. Hij debuteerde vorig jaar bij De Nationale Opera, als dirigent van Alexander Raskatovs nieuwe opera Animal Farm met het Nederlands Kamerorkest. Hij beviel zo goed, dat zijn naam sindsdien door de wandelgangen zingt: het Nederlands Philharmonisch Orkest, de grote broer van het NKO en huisorkest van De Nationale Opera, zoekt een nieuwe chef. De huidige, zeer populaire Lorenzo Viotti neemt na dit seizoen na drie jaar al afscheid. Bassem Akiki zou sterke kaarten hebben om hem op te volgen. Akiki is geliefd bij musici, geldt als een specialist in 21ste-eeuws repertoire en is groot liefhebber van romantische en laat-romantische opera – een combinatie die goed in de lijn van DNO past. Net als Viotti is hij relatief jong, aan het begin van zijn carrière en vol ideeën, en heeft hij flair. Weliswaar niet op de modellenmanier of skateboardend in een promovideo zoals Viotti, maar wel op een innemende manier. En hij kan kinderlijk enthousiast over priemgetallen vertellen.
Nederlands, Multatuli, Zweers
„Alsof ik ze al jaren kende.” Zo beschrijft Akiki de samenwerking met de musici van het NKO in Animal Farm. Afgelopen februari zag hij ze opnieuw bij een invalbeurt, zijn stille debuut in het Concertgebouw. „Ik weet dat ik vrij goed ben met namen, maar ik had nog nooit meegemaakt dat ik álle namen nog wist.”
Ons gesprek in zijn Deense kleedkamer lijkt bij vlagen op een sollicitatie. Akiki hint volop naar een mogelijk leven in Nederland. Misschien omdat hij meer weet (hij wil niets zeggen over zijn contact met DNO), misschien omdat hij meer hoopt. Hoe het ook zij: hij leert in zijn vrije tijd Nederlands, leest Multatuli („Nu nog in het Engels, hoor.”) en bestudeert de muziek van de hier bijna vergeten Nederlandse componist Bernard Zweers. Vanwege de paar producties die hij dit seizoen in Nederland is, zegt hij.
Akiki werd geboren in een bergdorpje in Libanon. Hij kreeg pianoles, maar muziek was thuis hooguit een hobby. Omdat hij goed was in biologie, stippelden zijn ouders een carrière als dokter voor hem uit. Vooral zijn moeder was enorm teleurgesteld toen hij naar Beiroet vertrok om hobo te studeren, al stelde hij zijn ouders gerust door óók een ‘echte’ studie te gaan doen: filosofie. Dirigeren kwam pas bij hem op door een hoboleraar, inmiddels in Frankrijk, die zag hoe Akiki tijdens de lessen zijn pianobegeleider aanstuurde. Na hobo en filosofie deed hij in Polen eerst een studie koordirectie, daarna orkestdirectie, en dáárna een PhD in muziek. Die laatste haalde hij op zijn dertigste, al had hij zijn eerste opera (La traviata) al gedirigeerd als 24-jarige assistent dirigent van de Wrocław Opera. „Inmiddels zitten mijn ouders bij elke première trots en ingelezen in de zaal.”
Je hebt de laatste tijd veel 21ste-eeuws repertoire en wereldpremières gedirigeerd. Is dat uit persoonlijke voorkeur, of ben je ooit in die mal geduwd en kom je er niet meer vanaf?
„Daar heeft ons wereldje wel een handje van ja. ‘Deze dirigent is voor barokmuziek en die voor Puccini maar absoluut niet voor Wagner.’ Dat is niet verkeerd, maar wel een beetje vervelend bij het ontwikkelen van een carrière. Ik hou heel erg van 21ste-eeuwse muziek, maar ik ben ook een traditional guy. Verdi, Puccini, Wagner, Strauss, Mahler, Mozart, allemaal mijn goden. Gelukkig is de benadering van al die stijlen uiteindelijk niet eens zo verschillend. Het begint en eindigt altijd bij het leren kennen van een componist, om te zoeken naar diens bedoelingen. Dat is niet makkelijk, want die lagen zitten tussen de noten en je interpreteert ze anders van tijd tot tijd, omdat je ouder wordt, of omdat de wereld verandert. Maar het lukt als ik een componist voor mijn gevoel persoonlijk ken. Stel je voor dat je Puccini dirigeert zonder te weten wat zijn kijk op vrouwen was. Dat gaat niet. Cio-Cio-San in Madama Butterfly, mijn lievelingsopera, snap je beter als je Puccini’s brieven aan zijn moeder leest.”
Nieuwe opera’s trekken lang niet altijd volle zalen. Hoe kijk je daarnaar als ‘wereldpremière-dirigent’?
„Publiek is heel belangrijk, maar je moet wel opletten wat de relatie tussen uitvoerende en het publiek is. Moet een uitvoerende doen wat het publiek verlangt? Je geeft ze het beste wat je kunt, maar ‘het beste’ hoeft niet per se te zijn wat het publiek op dat moment wil zien. Als uitvoerders moet je de smaak van het publiek niet alleen volgen, maar ook creëren. Vergeet niet dat La traviata werd uitgejoeld. Gelukkig luisterde Verdi niet naar zijn publiek. Béla Bartók deed dat wel nadat zijn Hertog Blauwbaards burcht flopte. Nu vinden we het vreselijk jammer dat hij ontmoedigd raakte en geen opera’s meer componeerde.” Akiki breekt het interview af. „Ik wil je wat laten zien.” In de grote zaal van het gebouw staat in grote gouden kapitalen een Deense tekst pontificaal boven het podium: ‘Ei blot til lyst’. „Het betekent: ‘Niet alleen voor je plezier’. Je mag van opera genieten, maar je moet meer uit opera kunnen halen dan plezier.”
Zijn filosofie, gericht op je denken, en muziek, gericht op je gevoel, niet twee uitersten?
Als je Akiki dat vraagt, blijkt wat dat ‘meer’ is dat je uit opera moet kunnen halen. „Welnee, gevoelens kun je evengoed als gedachten logisch analyseren. Het lastige is dat je emoties alleen kunt analyseren als je ze voelt. Componisten zorgen daarvoor. Strauss doet het anders dan Puccini, die het weer anders doet dan Verdi, maar allemaal hebben ze muzikale formules gevonden om je diep menselijke dingen te laten voelen. Die gebruiken ze keer op keer. Bij Puccini klinkt er bijvoorbeeld altijd een lange noot op de basklarinet als een vrouw zingt over de dood of sterft. Dat grijpt je aan. Daar heb je dat ‘meer’ dat je kunt halen uit opera: opera geeft je een plek waar je veilig hele grote emoties kunt ervaren en leren begrijpen. Het bereidt je voor op het moment dat je zo’n grote emotie in je eigen leven tegenkomt. En nee, daar hoef je niet slim voor te zijn, of bijzonder, of een opera-kenner. Je hoeft alleen maar open te staan.
Opera geeft je een plek waar je veilig hele grote emoties kunt ervaren en leren begrijpen
„En ik werk graag met priemgetallen”, zegt hij, nogal uit het niets.
Om dat uit te leggen duikt hij minutenlang enthousiast in getaltheorieën. In zijn vrije tijd blijkt Akiki het liefst bezig met het doorgronden van „het grote enigma van wiskundigen: priemgetallen. Tijdens corona, toen ik alleen thuis zat met m’n hond en papegaai, had ik zo veel tijd voor m’n berekeningen dat ik ontdekte dat je een verband kunt leggen tussen de orde in priemgetallen en de orde in harmonie. Sterker nog, volgens mij kunnen we muziek gebruiken om priemgetallen te snappen. Ik componeer ook zelf, en mijn muziek is tegenwoordig pure priemgetallenmuziek. Het komt neer op twaalf zichzelf herhalende akkoorden. De ‘eeuwige terugkeer’ van Nietzsche dus eigenlijk, hè. Het klinkt trouwens best tonaal.”
Is het synesthesie, zoals mensen die kleuren zien bij tonen?
„Dat is het. Ik zie getallen bij muziek. In wiskunde zijn veel getallen abstract of imaginair. Ze zijn onvoorstelbaar, maar wel te bewijzen in een formule. Een formule is een verhaal. Zo werkt muziek ook. Daarom geloof ik ook niet in het bestaan van ‘absolute muziek’, muziek zonder verhaal. Alle muziek bestaat uit formules, dus uit verhalen, hoe abstract ook. Zelfs bij de muziek van de meest ‘absolute componisten’ vormen zich verhalen in jouw hoofd.”
Gelijkwaardig
Als onderdeel van zijn training bij de Wrocław Opera maakte Akiki achtereenvolgens deel uit van alle afdelingen binnen het operahuis: geluid, kostuums, koor, enzovoort. „Zo leerde ik hoeveel mensen er hard werken en hoe een beslissing van een dirigent hun werk kan verstoren”, zegt hij. „De operawereld wordt tegenwoordig gedragen door regisseurs. Nauwelijks nog door dirigenten. Maar allebei zijn onmisbaar. Als dirigent is het je taak om de muziek te verdedigen, maar dat gaat nu soms met ruzie. Weet je hoe dat komt? Omdat dirigenten zo druk zijn dat ze pas op het laatste moment komen invliegen. De zes weken van het regieproces laten ze over aan een assistent. Dat werkt niet. Dan snap je de bedoeling van de regisseur niet, kom je veel te laat achter problemen, en kun je alleen nog maar politieagent zijn. Een dirigent moet er vanaf het begin bij zijn, zodat je gelijkwaardig met de regisseur kan werken. Daarom doe ik hooguit twee ‘oude’ opera’s of één wereldpremière tegelijk. Ook als ik ergens chef wordt.”
Zijn plannen op de korte termijn: de Derde symfonie van Zweers introduceren in Polen, en zijn eigen opera Amor Fati (een combinatie van Jean Racines Andromaque en Sartres Huis clos) afmaken die besteld was door de Muntopera in Brussel, maar door corona op de lange baan werd geschoven. Vagere wensen zijn meer Franse muziek, Puccini en late Verdi dirigeren, liever nog geen belcanto, maar wel beginnen aan Wagner, en Strauss blijven herhalen. Als het maar traag gaat. Akiki wil een trage carrière. „Als je doelen houdt, blijf je het gelukkigst.”
Zou een aanbod uit Amsterdam op het goede moment komen?
„Absoluut. Amsterdam heeft een geweldige balans tussen respect voor het oude en denken aan het nieuwe en je hebt er de luxe van meer geweldige orkesten in de bak. Er zijn vele manieren om goed te matchen. Die moet DNO afwegen. Met een goeie klik heb je nog niet meteen een huwelijk. Maar ik zou meer dan verheugd zijn.”
Als kind al leefde zangeres Numidia El Morabet (24) in haar hoofd in een fantasiewereld van grote spectaculaire optredens. Dans! Lichtshow! Een complete Amerikaanse Superbowl Halftime, maar dan nóg grootser. Nu slijpt ze die droom bij: de Ziggo Dome vullen op eigen naam. „Dat iedereen alleen voor jou komt en dat ik er aan touwen zingend mag rondvliegen. Ik train hard, ik wil alles mogelijk maken voor een lange carrière, inclusief salto’s op het podium.”
Alleen, nu dus even niet. Geblesseerd strompelt Numidia op sloffen rond in het kantoor van haar management in Almere. Een ongelukje bij het worstelen in de sportschool. Een nieuwe hobby, lacht de in Venlo geboren zangeres. Ze is een bruisende vrouw die uiterlijk een flinke metamorfose onderging door veel af te vallen. Net als veel andere bekende mensen doet ze al maanden mee met sport- en dieethype Dag Eén. „Ik leer een nieuwe lifestyle aan en sport nu elke dag. Mijn focus is voeding, onder meer heel veel eiwit eten en ja ook wel koolhydraten hoor, je hebt energie nodig. Ik train kracht, een beetje spierballen kweken hè.”
Trots: „Ik lééf gewoon in mijn sportkleding en met een knot op mijn hoofd. Maar ik kan er nu echt mooi uitzien op het podium. Lekker.”
En je houdt shows beter vol vermoed ik?
„Laatst gaf ik mijn eerste eigen show in Paradiso en ik kreeg er geen genoeg van. In het verleden kon ik zó moe worden, werd ik zo’n spaghettisliert. Ik stond nu alleen maar te dansen en springen. En ik doe salto’s achterover. Het is belangrijk dat mijn stem dan nog steeds net zo goed kan presteren.”
Heeft afvallen je manier van zingen beïnvloed? Je spreekstem is ook best hees en laag.
„Nee, dat niet. Ik was eigenlijk al een tijdje een technische zangeres. Mijn stembanden sluiten niet volledig, ik word snel hees. Ik ben ook al eens geopereerd aan een knobbeltje op mijn stembanden. Dus ik moet echt heel strak op mijn techniek zitten. En dan nog die zachte g uit Venlo erbij, haha. Dat helpt ook niet.”
De Nederlands-Marokkaanse zangeres deed tien jaar geleden mee aan Voice Kids. Ze had hiphop-hits als ‘Meli Meli’ en ‘Tout Est Bon’ met Ronnie Flex, Ali B en Boef. In het tv-programma Beste Zangers (2023) zong ze liedjes van andere artiesten en ontdekte ze hoe ze haar popmuziek authentieker kon gaan maken. De cover van ‘Arcade’ van Duncan Laurence zong ze bijvoorbeeld deels in het Nederlands, deels in het Berbers – dat werd een grote hit.
https://www.youtube.com/watch?v=Bnx15sFKKVs
„Als Nederlandse en super-Marokkaanse wil ik laten zien dat het samen kan. Veel mensen begrijpen in ‘Arcade’ niet wat ik zing maar ze voelen me wel en ik zie ze hun telefoon pakken om te filmen. In het Berbers wordt het erg poëtisch. Het gaat over hoe mijn gedachten verdwijnen in de zee, over even geen bodem meer voelen.”
Begin dit jaar was Numidia een favoriet van de selectiecommissie om namens Nederland naar het Eurovisie Songfestival te gaan. Met zanger Douwe Bob en componist Gordon Groothedde had ze een moderne ‘powertrack’ gemaakt met Berberse teksten. „En een grote climax.” Heel anders dan de mooie kleine liedjes die Nederland de laatste jaren stuurde, lacht ze. „Ik had er ontzettend veel zin in. In de laatste selectieronde werd het toch Joost Klein. Ik ben fan hoor, we zijn van dezelfde generatie. Dus ik gunde hem dat van harte.
„De concurrentie was flink. Joost Klein, Ilse DeLange en ik; dat zijn drie verschillende stijlen. Ik geloof ook niet dat de commissie mij afwees, ze waren fan. Maar ik denk dat ze me spaarden. Ik denk echt dat ik nog een keer naar het Songfestival ga.”
Meld je je weer aan als Nederland toch besluit volgend jaar mee te doen?
„Weet ik niet. Er is daar te veel aan de hand. Ik wil graag gaan als het allemaal op orde is daar, zonder politieke drama’s. Als er negativiteit hangt, word ik zenuwachtig. Ik geloof er namelijk echt in hoe muziek mensen samenbrengt.”
Sinds je deelname aan het programma ‘Beste Zangers’ is er veel voor je veranderd.
„Ik had al hits maar dat programma is mijn doorbraak. Ik kreeg daarna zoveel respect. Je bent een super talent, kom bij ons! Grote artiesten gaven complimenten. Ik heb daarna aan veel televisieprogramma’s meegedaan.
„Toen ik mezelf terugzag, dacht ik: super goed gedaan, maar wat vind ik mezelf niet mooi. Of nou ja, ik had er béter uit kunnen zien. En dan? Dan moet je er wat aan gaan doen. Want het is belangrijk dat je naar jezelf kan kijken met trots en veel liefde.
„Mijn carrière ging met een sprint. Maar er was geen basis. Normaal doen ouders dat voor je, maar ik moest dat allemaal zelf fiksen. Door een nogal turbulente jeugd heb ik alleen maar bij jeugdzorg in groepen gewoond. Als je dan opeens op jezelf woont na je achttiende… Mijn leven was instabiel en toen kwam corona en kwam ik alleen maar aan. Dus het was voor mij, los van het afvallen, gewoon belangrijk dat ik structuur kreeg. Dat ik eens op tijd ging slapen, dat ik gezonder ging eten, meer ging koken.”
Heb je daar hulp bij?
„Met een psycholoog word ik mentaal weerbaarder. En fysiek zoek ik die in de sportschool.”
En correspondeert de buitenkant nu ook een beetje met de binnenkant?
„Ik ben gewoon dezelfde persoon. Maar er is veel te verwerken. Ik ben op mijn zestiende uit huis geplaatst voor mijn eigen veiligheid. Vanwege mijn ouders en de situatie daaromheen. Van de crisisopvang in Venlo ging ik naar een behandelgroep in Zeist waar ik heel lang heb gezeten.
„Voor mij was er nooit hoop. Op de groep en op school zeiden ze allemaal: we weten echt niet waar jij gaat eindigen als je ouder wordt. En als je ooit wat gaat bereiken met je muziekcarrière, eet ik mijn schoen op.”
Wat pijnlijk voor je.
„Het was niet nieuw voor mij. Kijk, als je opgroeit in een situatie waar het niet fijn is dan weet je ook niet beter. Het kwam niet binnen, want je bent het gewend. Het was juist raar als iemand in een keer heel aardig ging doen. Dat vertrouwde ik niet.”
Hoe bleef jij hoopvol?
„Door muziek. Als er ruzie was, ging ik naar mijn kamer, veel posters aan de muur en muziek aan. Dat was mijn eigen veilige wereldje. Ik had zo’n roze bolvormige cd-speler en luisterde Christina Aguilera, Beyoncé, Michael Jackson of hiphop.”
Van je vader, lokaal beroemd in het noorden van Marokko, kreeg je liefde voor muziek mee.
„Ja, jazz en Spaanse flamencomuziek bijvoorbeeld. Hij speelde zelf in de Marokkaanse cross-overband Ijdi, met teksten in het Berbers. Een van zijn nummers was ‘Tmazight’. We zongen het samen graag, dat verbond ons een beetje. Mijn moeder filmde dat en het kwam voor de leuk op YouTube.”
Schaterend: „Ik zat dus gewoon in mijn pyjama! Op vakantie in Marokko kregen we een uitnodiging voor het ‘Beatrix met hart en ziel’-concert in Ahoy. Stonden we ineens op zo’n groot podium. Ik voelde me geboren dat te doen.”
Na mijn show in Paradiso zeiden mensen dat het voelde of ze bij me in de huiskamer zaten. Dat is het mooiste wat je kunt horen
Wat vind je zo lekker op het podium?
„Ik kan het niet uitleggen, mijn drukke ADHD-brein gaat voor het eerst op nul. Ik voel me gehoord en gezien. Het is mijn thuis. Mensen zeiden na mijn Paradiso-show dat het voelde of ze bij me in de huiskamer zaten. Dat is het mooiste wat je kunt horen.”
Zoek je die intimiteit nu extra op in het theater?
„Deze theatertour kwam zo plots. Ineens was er iemand uitgevallen. Ik wil dáár, met mijn band en twee dansers, mensen meenemen in mijn verhaal. Met ook grapjes hoor. Het wordt ook gewoon gezellig. Maar ik zeg je eerlijk, dit is mijn eerste keer, ik weet nog niet zo goed hoeveel ik ga vertellen. Of hoe je binnen de tijd blijft. Als ik echt mijn levensverhaal moet gaan vertellen zijn we over drie dagen nog niet klaar. En we moeten veel muziek maken.”
Kijkt iemand met je naar de opbouw van de show?
„ Ik maak de show met mijn management en mijn bandleider. We gaan letterlijk langs de tijdlijn van mijn leven, van de rottijden tot het afvallen. Super eerlijk allemaal.”
Wat wil je delen uit je jeugd?
„Dat ik uit huis ben geplaatst om een gewelddadige thuissituatie. Ik ga niet zielig doen, maar wel uitleggen wat er aan de hand was. Want dat hoort bij mij.
„Ik heb alle soorten geweld meegemaakt. In huis. Buitenshuis. Fysiek. Verbaal. Ik groeide op in een soort van achterstandswijk in Venlo-Zuid. Je moest er voor jezelf opkomen. Vechten ja. In die wijk moet je wel. En dan thuis weer. Altijd onveilig. Ik zat altijd in mijn overlevingsstand. Traumaverwerking komt nu in vlagen. Dan is wat ik lang heb weggestopt opeens een probleem. Dat doet pijn, met herbelevingen en paniekaanvallen, maar ik durf het nu wel aan te gaan.”
Moeilijk ook, lijkt me.
„Aan alle kanten, maar ik ben open en vind het belangrijk dat jongeren mijn verhaal horen. Ik ben nu ambassadeur van Stichting Het Vergeten Kind. Het enige wat ik niet meer wil, is mijn vader de grond instampen. Dus ik vertel geen details meer. Mijn vader en ik proberen nu onze band te herstellen. Dat moet ik koesteren en beschermen. Kijken wat er nog kan. Met mijn moeder heb ik geen contact meer.”
Hoe is muziek je verwerking?
„Ik werk met gastschrijvers aan liedjes. We zijn keihard bezig met nieuwe muziek en gaan nu gewoon lekker singles droppen. Nederland gaat kennis maken met Numidia, de Nederlandse popzangeres met de Marokkaanse basis.”
En haar persoonlijke thema’s?
„Ja, eigenlijk wel.”
Je aarzelt?
„Weet je, ik durf het. Alleen ben ik nog aan het zoeken. Ik kan heel veel zeggen, maar je wilt niet dat het plat wordt. En ik probeer ook muziek te maken die iedereen kan begrijpen en dat het niet te zwaar en down wordt. Ik wil in de up blijven en op het podium een warm thuisgevoel creëren.”
Misschien de sfeer die je thuis miste.
„Ja, zo’n warme, veilige bubbel.” Ze slikt even. „Als je me nog eens vraagt wat mijn droom is, is mijn antwoord eigenlijk: een veilige thuissituatie met iemand die dicht bij mij staat. Daar ga ik voor zorgen.”