Literatuur uit Zuid-Azië lijkt plotseling hot. Wat is er aan de hand?


Zuid-Azië Zowel de ‘gewone’ als de internationale Booker Prize ging dit jaar naar een schrijver uit Zuid-Azië. Wat verklaart de bloei van de literatuur uit die regio?

Bibliotheekbus in New Delhi. Foto Amarjeet Kumar Singh/Anadolu Agency/Getty Images
Bibliotheekbus in New Delhi. Foto Amarjeet Kumar Singh/Anadolu Agency/Getty Images

Alles wat de moeite waard is, is grenzeloos. De Indiase auteur Geetanjali Shree (1957) nam die zin uit overtuiging op in haar roman Tomb of Sand. Daarin zijn grenzen – landsgrenzen zoals die tussen Pakistan en India, maar ook afbakeningen in de politiek en tussen mensen – een belangrijk en terugkerend thema. De roman, een ruim 700 pagina’s tellende saga waarin een hoofdrol is weggelegd voor een 80-jarige grootmoeder die na het overlijden van haar echtgenoot sociale conventies verbreekt, bleek eerder dit jaar bovendien zélf grensoverstijgend: Shree won er in mei de International Booker Prize mee. Het was de eerste keer dat die prestigieuze prijs voor de beste naar het Engels vertaalde fictie werd toegewezen aan een boek dat oorspronkelijk in het Hindi was geschreven en verschenen. Shree en haar vertaler spraken van een „erkenning” van de literaire traditie uit Zuid-Azië: de wereldliteratuur zal „des te rijker zijn” als lezers vaker kennis maken met uit auteurs uit die regio, stelden zij.

Opvallend was dat een aantal maanden later nóg een auteur uit dezelfde regio internationale lof kreeg. De ‘gewone’ Booker Prize werd toegekend aan de Sri Lankaanse schrijver Shehan Karunatilaka (1975), voor zijn tweede boek The Seven Moons of Maali Almeida. Is er een verklaring voor de aandacht voor literatuur uit het Indiase subcontinent?

Niet de diaspora

Salman Rushdie en Arundhati Roy in de jaren negentig, Aravind Adiga en Amitav Ghosh in decennium daarna: auteurs uit Zuid-Azië, of in ieder geval met een familieachtergrond op het Indiase subcontinent, hadden al eerder het tij mee. Ze beconcurreerden elkaar op de lijstjes van de grote romanprijzen. Het zijn auteurs die in het Engels schrijven, daarmee direct toegankelijk zijn voor een westers publiek, dat zo kon lezen over onderwerpen als kolonisatie en dekolonisatie of het Indiase kastesysteem.

Hoewel een aantal van deze auteurs in de afgelopen jaren is teruggekeerd naar de regio, maakten de meesten naam door erover te schrijven, wonend in de plaatsen waar zij als student of met hun ouders waren neergestreken – New York, Oxford, Surrey. De diaspora-schrijvers vormden voor hun internationale lezers een brug naar Zuid-Azië. Zelf waren zij ook van het continent verwijderd geraakt.

Dat is nu anders: Shree en Karunatilaka schreven vanuit hun thuislanden over respectievelijk India en Sri Lanka. Dat hun werk internationaal is opgepakt, komt wellicht omdat in de tussenliggende decennia het gat tussen de lokale literaire gemeenschap en de internationale hubs is gedicht. „Auteurs als Rushdie fungeerden voor westerse lezers als een soort verlengstukken naar een wereld die zij niet kenden. Maar zij waren zelf slechts sporadisch in India”, schetst de Schotse historicus William Dalrymple, die zich in India verdiepte, zelf geschiedenisboeken schrijft en in New Delhi woont. Hij richtte in 2006 in India het inmiddels befaamde Jaipur Literature Festival (JLF) op, waarvan hij nu nog een van de directeuren is, juist om de diaspora-schrijvers en het thuispubliek bijeen te brengen. Ieder jaar komen tienduizenden lezers, intellectuelen uit New Delhi en hordes internationale journalisten naar de sprookjesachtige stad Jaipur, ten zuiden van Delhi. Er zijn honderden sprekers.

Mondiale geschiedschrijving

In heel India en in de buurlanden zijn inmiddels tientallen literatuurfestivals. De evenementen zijn van grote invloed geweest op het ontwikkelen van een bloeiende literaire scene in Zuid-Azië zelf, denkt Dalrymple. „De schrijver schrijft alleen, de lezer leest alleen. Maar je hebt wel buzz nodig om boeken gepubliceerd te krijgen.” Zo komen ook internationale redacteuren naar de festivals toe, op zoek naar nieuw talent. „Met de festivals bieden we een platform.”

Omdat Shree en Karunatilaka zich in eerste instantie op hun thuispubliek richten, kunnen zij schrijven over zware thema’s, die voor deze lezers weinig uitleg behoeven. Zo speelt Tomb of Sand zich af tegen de herinneringen aan de ‘Partition’, de opdeling van Pakistan en India op het moment van de Onafhankelijkheid van de Britse koloniale overheersing. De splitsing had rellen, geweldsuitbarstingen en een bloedige volksverhuizing tot gevolg, waaronder ook hoofdpersoon Ma heeft geleden. Zij reist in het boek terug naar haar geboortegrond in Pakistan, een reis die is ingegeven door haar verdriet om het overlijden van haar echtgenoot.

De Partition is een cruciale gebeurtenis in de geschiedenis van het subcontinent en vormt al driekwart eeuw de inspiratiebron voor films en boeken. Afgelopen zomer, bij de 75ste herdenking, stonden kranten vol met de getuigenissen van uiteengereten families: verhalen over opa’s en oma’s die er hun leven lang het zwijgen toe deden, die altijd heimwee hadden, die nooit echt konden settelen aan enige zijde van de grens. Ma is een fictief personage, maar haar ervaringen zijn herkenbaar en fundamenteel voor lezers van het subcontinent.

Shree beschrijft Ma’s weigering om in het proces van dekolonisatie getrokken grenzen te accepteren, decennia na dato nog. In de wereldliteratuur werd de Partition ook al eens onder de aandacht gebracht, door Salman Rushdie. Zijn Middernachtskinderen verhaalt over de lotgevallen van kinderen geboren ín de eerste nacht van de opdeling.

Gebrek aan beelden

Ook de Sri Lankaan Karunatilaka koos ervoor te schrijven over de ontwikkelingen die de koers van zijn geboorteland bepaalden, al vonden ze een stuk recenter plaats. De Sri Lankaanse burgeroorlog kwam pas in 2009 ten einde, nadat in jaren van zwaar geweld tienduizenden het leven hadden gelaten. De auteur situeerde zijn boek in 1989, volgens hemzelf de zwaarste periode in de oorlog. Etnisch geweld, een marxistische opstand en staatsterreur spoelden over het eiland. „Het was een tijd van moorden, verdwijningen, bommen en lijken. Maar omdat tegen het einde van de jaren negentig de meeste betrokkenen dood waren, voelde ik mij veilig genoeg om erover te schrijven”, legde hij uit bij de prijsuitreiking.

Karunatilaka behandelt de burgeroorlog als een spookverhaal. Zijn hoofdpersoon, de persfotograaf Maali Almeida, is vermoord, maar zijn geest zal pas tot rust komen als hij met zijn nog ongepubliceerde fotoreportages de mensenrechtenschendingen aan het licht kan brengen. Karunatilaka zelf denkt dat een gebrek aan beelden van de burgeroorlog ertoe heeft bijgedragen dat de Sri Lankaanse burgeroorlog nu al door het wereldwijde publiek vergeten is – in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Holocaust, waarover overal ter wereld gelezen wordt.

Terwijl hij aan The Seven Moons of Maali Almeida werkte, stond Sri Lanka plots opnieuw in de internationale belangstelling vanwege politieke onrust en economische problemen. De huidige crises vallen in het niet bij de zwarte bladzijden die Karunatilaka wilde behandelen – „gelukkig”, voegde hij eraan toe in interviews. Om lezers in het westen de complexe geschiedenis van zijn land te laten begrijpen, bewerkte hij zijn al uitgebrachte tweede boek tot de nu bekroonde, „toegankelijkere”, internationale versie. Hij hoopt dat het succes daarvan de opmaat is naar meer werken over de burgeroorlog. „En dan niet alleen de Engelse boeken. Er zijn bijvoorbeeld verhalen in het Tamil of het Sinhalees, die ook aan iedereen zouden moeten worden verteld.”

Schrijvers in verborgen talen

Met die opmerking richt Karunatilaka zich niet alleen tot het wereldwijde publiek. Ook lezers in Zuid-Azië zelf hebben nog veel auteurs te ontdekken, die schrijven in een van de honderden talen die er gesproken worden. Lang gold het Engels als de gangbare taal voor ‘echte’ literatuur: de taal van de diaspora die de laatste golf prijzen bij elkaar schreef; de taal van de elites in de voormalige koloniën zelf.

„In India geldt het Engels als de taal van succes”, vertelde Geetanjali Shree in toelichtingen op haar werk. Indiase collega-auteurs waren verbaasd over haar keus voor het Hindi. Maar ze wist in de wereldtaal – de vierde meest gesproken ter wereld – de eerste Indiase International Booker neer te pennen. „Fictie moet je schrijven in de taal die in je bloed zit, en niet in je hoofd.”

William Dalrymple ziet de aantrekkingskracht van de ‘onbekende’ talen. Een auteur die in het Bengali schrijft, kan in India meer werk verkopen dan een Engelstalige auteur. De festival-buzz waarover hij spreekt, valt dan ook vaak schrijvers ten deel die schrijven in de ‘lokale’ talen, anders dan het Engels of zelfs het Hindi. Het zijn talenten die de uitgeefindustrie niet zou ontdekken zonder de lokale aanhang. Langzaam komt volgens hem ook steeds meer geld beschikbaar voor het vertalen van die werken – binnen India en daarbuiten. „Op het subcontinent is altijd geschreven in tientallen talen -– denk je in hoeveel materiaal dat oplevert. Daar móét dus ook goed werk tussen zitten.”

De dubbele Booker-winst is misschien het resultaat van een grillige trend, een beweging die voor de festivaldirecteur moeilijk te voorspellen is. „Maar ook als de blik weer verschuift, zal er hier gewoon doorgeschreven worden. Vergeleken met twintig jaar geleden is er nu in India meer infrastructuur om die goede literatuur tot wasdom te laten komen.”