Het ergste aan de linkse wolk is dat hij onze nationale trots verjaagt. Alsof het nog niet pijnlijk genoeg is dat DSM, Unilever en Shell ons verlieten, dreigt nu ook onze koninklijke baggeraar Boskalis te verkassen, vanwege mensenrechten- en milieuregeltjes.
Waar kunnen we dan nog trots op zijn? Als Unilever niet uit Rotterdam was vertrokken, konden we trots zijn op de winstexplosie die het concern donderdag meldde. Acht miljard! Een topprestatie in crisistijd, dankzij een geniale ingreep: gewoon de prijzen 11,3 procent verhogen.
Nu strijken de Britten met die eer. Het is tamelijk onverteerbaar om te zien hoe ze massaal door de straten van Londen dansen, met ónze Unoxmutsen op, wapperend met vlaggetjes van Shell. Want ze zijn al even apetrots op die 38,5 miljard. Onze oorlogsbuit, als wij waren opgekomen voor een wat trotser vestigingsklimaat. Of zoals CDA- en VVD-Kamerleden laatst in het FD schreven: „Bedrijven in Nederland moeten niet door nutteloze morele zelfingenomenheid gestimuleerd worden om ons land te verlaten.”
Inderdaad. Hoe kun je als goudeerlijke baggeraar je werk nog doen als je niet eens meer zevenhonderd Filippijnse vissers met militair geweld mag laten wegjagen, het ecosysteem niet meer mag vernielen of duizenden vissersgezinnen niet brodeloos mag maken?
Laten we trots zijn in plaats van zelfingenomen. Waarom als klein landje nutteloos moreel voorop lopen als je ook kunt afwachten of ze in Brussel misschien ooit nog met een wetje komen, keurig afgezwakt na jarenlang lobbywerk? Bovendien, als onze nationale trots dat kustgebied niet sloopt, doen de Chinezen of Russen dat. Of anders Boskalis zelf, maar dan vanuit paradijs Brexit.
Al lijkt dat dreigement inmiddels van tafel. Misschien hadden ze ontdekt dat alleen ons land zo trots is om voor 1,5 miljard garant te staan bij zo’n project als in Manilla. Alle winst is voor het bedrijfsleven, de verliezen zullen we eerlijk delen. De nieuwe VOC-mentaliteit in een notendop.
Aanvankelijk vreesde de baas van Boskalis dat hij met die linkse-wolk-wet achter de tralies kon komen, als kwaadwillenden tegen hem zouden procederen. Nu zegt hij in een NRC-reportage alleen nog te vrezen „buiten Europa” geen werk meer te hebben. „Dan zijn we in elk geval een stuk smaller in business.”
Kleiner in zaken, groter in verantwoord leven. Het idee alleen al. Nog even en alle multinationals vertrekken naar Engeland, alle boeren naar Canada. En wij maar een beetje zelfingenomen zitten zijn, in een menslievend uithoekje van de wereld, omringd door nutteloze natuur en schone energie. Wat blijft er dan nog over van onze trots? Een omgekeerde vlag op een modderschuit.
Christiaan Weijts schrijft elke vrijdag op deze plek een column.
‘Mensen verwachten van me dat ik schrijf. Verslag uitbreng. Documenteer. Maar soms weet ik niet eens hoe ik mezelf moet vinden.” Met zinnen die binnenkomen als mokerslagen, schreef Rita Baroud afgelopen week voor NRC een huiveringwekkend verslag uit Gaza, het eerste in een reeks. „Ik word soms wakker terwijl ik stik. Niet door stof, rook of hitte – maar door de angst dat ik nog leef.”
Baroud zit in een penibele situatie, als jonge vrouw met dromen die samen met haar familie wil overleven en leven, maar ook als journalist. Onder andere omstandigheden zou het dragen van een perskaart misschien bescherming bieden, maar juist in Gaza vormt het een extra risico. Tijdens Israëlische luchtaanvallen komen veel journalisten om, de teller die het Committee to Protect Journalists (CPJ) bijhoudt staat inmiddels op 176. Media mogen Gaza niet in, en in Gaza zelf wordt het steeds stiller.
De situatie in Gaza is in één woord ondraaglijk. In een week dat Nederland oorlogsdoden herdenkt met de woorden ‘nooit weer’, worden in een gebied ter grootte van Rotterdam oorlogsmisdaden gepleegd die het voorstellingsvermogen te boven gaan.
Bijna dagelijks voert Israël luchtaanvallen uit op opeengepakte, weerloze Gazanen. Intussen zijn er al meer dan 50.000 mensen gedood, onder wie ruim 15.000 kinderen, inclusief 876 nuljarigen. Ongetwijfeld treft Israël af en toe ook een Hamas-strijder, maar de vele burgerslachtoffers zijn op geen enkele manier te rechtvaardigen, ook niet met de uitleg dat Israël zich na ‘7 oktober’ mocht verdedigen. Proportioneel is Israëls reactie al lang niet meer. Een oorlog is dit ook niet meer te noemen, want dat veronderstelt een zekere mate van gelijkwaardigheid (land A bestookt land B, en andersom) die er in Gaza niet is.
Er is wel kritiek, maar geen wil om Israël écht onder druk te zetten, zoals dat wel is gedaan met Rusland
Sinds het einde van het staakt-het-vuren op 2 maart is er een acute dreiging bij gekomen: hongersnood. Israël heeft de noodhulp die daarvoor nog wel mondjesmaat binnenkwam geblokkeerd, en daarmee een proces van ontmenselijking in gang gezet. De voorraden die al wel in Gaza waren aangelegd zijn na twee maanden blokkade vrijwel volledig uitgeput, waarschuwen hulporganisaties.
Het verdelen van dat kleine beetje hulp is levensgevaarlijk. Net als journalisten zijn ook hulpverleners doelwit van meedogenloze aanvallen. En dus is er een schreeuwend tekort aan voedsel, water, medicijnen. Een half miljoen Gazanen is intussen op drift geraakt, omdat Israël extra no-go-zones heeft afgekondigd.
Lees ook
Dagboek uit Gaza: ‘Voedsel is niet langer een middel om te overleven. Het is een symbool van vernedering geworden’
Het voelt bijna absurd om in herinnering te roepen, maar het uithongeren, opjagen of collectief straffen van burgers is volledig in strijd met internationale wetten. Wat het nog ondraaglijker maakt is dat de vaandeldragers van het internationale recht, Nederland en de EU voorop, toekijken. Er is wel kritiek, maar geen wil om Israël écht onder druk te zetten, zoals dat wel is gedaan met Rusland. Ook vanuit Nederland blijft het bij speldenprikken, waar Israël geen bom minder om zal gooien.
VN-bestuurders, mensenrechtenorganisaties en internationale rechters waarschuwen of oordelen al langer dat wat Israël in Gaza doet, neerkomt of zou kunnen neerkomen op genocide. Als een land zo moedwillig burgers doodt en bedreigt met bommen en uithongering, het internationale recht op alle denkbare manieren met voeten treedt en hulpverlening actief en met grof geweld tegenwerkt, dan is die conclusie inderdaad nauwelijks te vermijden.
Lees ook
Groeiende onvrede over Israël leidt in Den Haag niet tot ander beleid
Een gloeiende witte koepel steekt uit boven de baai van Osaka. Het is het visuele middelpunt van het Nederlands paviljoen op de Wereldtentoonstelling 2025, een futuristisch gebouw met een façade van golvende stalen lamellen.
Architect Thomas Rau heeft elk bouwmateriaal in het paviljoen voorzien van een paspoort en geregistreerd in een digitaal kadaster. Zo wil hij volgen hoe de materialen opnieuw worden ingezet nadat de expo is afgelopen. Duurzaam materiaalgebruik is een van de centrale thema’s van deze Wereldtentoonstelling. „Wij zijn gasten op aarde”, zegt de paviljoenarchitect. „Alles wat je creëert, komt voort uit beperkte bronnen. Dat is wat we duidelijk wilden maken met ons ontwerp.”
Het paviljoen is een etalage van Nederlandse innovaties. Bezoekers maken kennis met installaties die de winning van energie uit golven verbeelden, tot iconische waterwerken als de Deltawerken en de Afsluitdijk. De nadruk ligt op Nederland als ‘waterland’. Bij de start van de wandeling door het paviljoen krijgen bezoekers een boodschap gepresenteerd die Nederland trots uitdraagt: ruim een kwart van het land ligt onder zeeniveau maar blijft dankzij goed waterbeheer droog.
De ervaring begint onder de verlichte koepel zodra bezoekers een orb, een lichtgevende bol, overhandigd krijgen. „Dit zie je normaal alleen in science fiction films”, zegt consul-generaal Marc Kuipers. Hij runt het paviljoen namens Nederland. De lichtgevende bollen kunnen bezoekers op verschillende punten in het gebouw tegen kunstwerken op de muur aandrukken, of nabij die van andere bezoekers houden. Hierdoor veranderen ze van kleur of gaan ze met een nieuw ritme pulseren. De orbs hebben vooral een begeleidende functie: ze moedigen bezoekers aan om op sleutelpunten in het paviljoen stil te staan en Nederland als ‘innovatieland’ in beeld te krijgen.
De lichtgevende bollen in het Nederlands paviljoen
Franck Robichon/EPA
De lichtgevende bollen die de bezoeker door het paviljoen gidsen zijn fotogeniek
Foto Hiro Komae/AP Photo
Wereldexpo
Sinds 1851 is de Wereldexpo een internationaal evenement waar landen hun technologische vooruitgang en toekomstvisies presenteren. Het is bedoeld om samenwerking tussen landen te bevorderen rond de grote vraagstukken van de tijd, zoals bij de vorige editie in Dubai: duurzaamheid en mobiliteit. Door de jaren heen zijn er iconische bouwwerken ontstaan, zoals de Eiffeltoren in Parijs (1889), het Atomium in Brussel (1958) en de Space Needle in Seattle (1962).
Nederland heeft sinds de eerste editie van de Wereldtentoonstelling 175 jaar geleden, in London, elke keer meegedaan. Volgens de Rijksdienst van Ondernemend Nederland haalde de vorige deelname in Dubai bijna 170 miljoen euro naan contracten binnen voor Nederlandse bedrijven.
De 35ste editie van de Wereldexpo vindt dit jaar plaats op Yumeshima, een kunstmatig eiland ten zuiden van Osaka. Het thema, Designing Future Society for Our Lives, draait om de rol van technologie in het verbeteren van levenskwaliteit.
Dit jaar doen 158 landen en regio’s mee, op een gebied dat ongeveer drie keer zo groot is als het Amsterdamse Vondelpark. De organisatoren mikken uiteindelijk op in totaal 23 miljoen bezoekers, een bescheiden aantal in vergelijking met de eerste Wereldexpo in Osaka dat in 1970 meer dan 64 miljoen bezoekers trok. Toch is de weg ernaartoe hobbelig. De kaartverkoop loopt achter op schema, meerdere landen kampten met bouwvertragingen en de bouwkosten zijn verdubbeld. Op de eerste dag bleven enkele paviljoens gesloten, terwijl technische storingen en logistieke drukte tot lange wachttijden leidden. De bezoekers zijn vooral recreanten, maar aan de zijlijnen vinden kleinere handelsmissies plaats. Japan gebruikt de expositie om internationale samenwerkingen te versterken.
Het bezoek van premier Dick Schoof aan het Nederlands paviljoen voor de officiële opening, benadrukte deze diplomatieke missie. Tijdens een rondleiding sprak de premier over het bredere belang van samenwerking met Japan, en van de Nederlandse aanwezigheid op de expo: „We zijn twee landen met veel geopolitieke en economische onrust om ons heen”, zei hij, verwijzend naar de groeiende militaire macht van China en de ontwrichtende Amerikaanse importheffingen. „Juist daarom is het nodig elkaar op te zoeken en samen te werken aan het welzijn en de welvaart van onze samenlevingen. Dat is de boodschap hier.”
Nijntje
„Helemaal alleen gaan we geen oplossingen vinden voor internationale uitdagingen zoals pandemieën en klimaatverandering,” zegt consul Kuipers. Hij ziet die samenwerking gesymboliseerd in de orbs, die op hetzelfde ritme gaan pulseren als je ze tegen elkaar houdt, als een gedeelde hartslag. De diepere boodschap is ongemakkelijk. Hoe indrukwekkend de Nederlandse innovaties ook zijn, zonder hulp of kopers van het buitenland blijft de impact beperkt.
De opening van het paviljoen op 22 april werd bijgewoond door onder meer premier Dick Schoof
Foto Soichiro Koriyama/EPA
Het paviljoen loopt vol. Bezoekers duwen de lichtgevende bollen niet alleen tegen de kunstwerken aan, maar houden ze in de donkere gangen ook als verlichting bij kleine boekjes die door het gebouw heen hangen. Op de voorkant staat een bekend Nederlands tekenfiguur: Nijntje. „Het is ongelooflijk hoe waanzinnig populair Nijntje hier is. Of zoals de Japanners haar kennen: Miffy”, vertelt Kuipers.
Volgens de consul was het de bedoeling met de boekjes in makkelijke taal en met Nijntje-tekeningen complexe concepten als duurzame chemie en waterstoftransport aan kinderen uit te leggen, die al van jongs af aan Miffy-boekjes op school lezen. „Maar ze is inmiddels zo herkenbaar voor Japanners dat zelfs de volwassenen naar de boekjes kijken.”
Ook bij premier Schoof lijkt de handelsgeest de boventoon te voeren. „Ik hoorde dat de gelimiteerde editie Nijntjes op de eerste dag uitverkocht waren”, vertelt de premier over de knuffels die voor omgerekend dertig euro in de souvenirwinkel liggen. Het belangrijkste Japanse woord dat hij daarom heeft onthouden ligt voor de hand: „Miffy”, lacht hij hardop.
Komende woensdag is de allerlaatste dag dat mensen nog iets terugkrijgen voor hun ‘Vondel’ of hun ‘Swee-linck’. Een Vondel levert tot die dag nog 2,27 euro op, een Sweelinck zelfs 11,34 euro. Joost van den Vondel en Jan Pieterszoon Sweelinck zijn twee van de oorspronkelijk vijf erflaters die in de vorige eeuw de guldenbiljetten sierden. Vondel leende zijn door ontwerper Ootje Oxenaar gestileerde tronie aan het biljet van vijf gulden, Sweelinck prijkte op dat van 25 gulden. Beide biljetten, al sinds de invoering van de euro in 2002 niet meer geschikt als betaalmiddel, kunnen tot uiterlijk 1 mei dit jaar ingeleverd worden bij De Nederlandsche Bank (DNB). Dan verstrijkt de wettelijke termijn van dertig jaar die DNB hanteert voor het inleveren van oude biljetten. Daarna geeft de hoeder van het betalingsverkeer er niets meer voor terug.
Het is de tweede keer sinds de euro dat een guldenbiljet definitief zijn waarde verliest. De vorige keer, in juli 2016, ging het om het briefje van 100 gulden met de beeltenis van een andere erflater, Michiel de Ruyter. De laatste inleverdag voor die coupure was 25 juli 2016, exact dertig jaar nadat De Ruyter vervangen was door De Snip (en later De Uil), de latere 100-guldenbiljetten.
Per 1 mei is het dus de beurt aan Vondel en Sweelinck. Bij De Nederlandsche Bank zijn ze al maanden bezig met de inlever-deadline, vertelt hoofd cashbeheer Rob Pijpers aan de telefoon. „Sinds we begin januari op de website hebben gezet dat de einddatum voor deze twee biljetten nadert, is het druk.” Eigenlijk betreft het drie biljetten: van Vondel is na de oorspronkelijke reeks uit 1966 in 1976 nog een nieuwe versie uitgegeven.
Biljetten bevatten micro-plastics en metalen, die mag je niet zomaar weggooien
Beide Vondel-biljetten werden op 1 mei 1995 vervangen door een vijfguldenmunt. De Sweelinck-biljetten werden in de jaren negentig vervangen door het Roodborstje en werden ook per 1 mei 1995 ‘buiten omloop gesteld’, zoals dat heet. Alle andere guldenbiljetten (Vuurtorens, Zonnebloemen, Kieviten, Snippen en Uilen) bleven tot de komst van de euro op 1 januari 2002 in omloop. Voor die coupures geldt dan ook 1 januari 2032 als uiterste inleverdatum, dertig jaar na de introductie van de euro.
Extra vragen
Dagelijks bellen zo’n zestig mensen naar het callcenter van DNB om het inleveren van hun biljetten aan te melden. Want spontaan langskomen op het Frederiks-plein is er niet bij. Iedereen die wat in te leveren heeft, moet dat vooraf schriftelijk aanmelden, via de website van de bank. Dan wordt gekeken hoe het geld het best ingeleverd kan worden: via de post (bij kleinere bedragen, voor risico van de verzender) of toch aan het loket. Ook kan DNB in voorkomende gevallen nog extra vragen stellen over de herkomst van de biljetten, vertelt Pijpers: „Het gaat nu voornamelijk om kleine bedragen, maar als toezichthouder hebben we ook een taak in het voorkomen van witwassen. Dus als een verzoek tot inlevering van guldenbiljetten vragen oproept, moeten we daar extra informatie over opvragen.”
Pijpers vertelt dat het niet alleen de Vondels en Sweelincks zijn die ingeleverd worden, maar alle nog aanwezige guldenbiljetten. „Zo werkt het toch vaak: je vindt ergens nog een stapel guldenbiljetten, bijvoorbeeld bij het overlijden van je ouders en het leeghalen van een huis, en die lever je dan in één keer in.” Sinds de eerste oproep begin januari ontving DNB 3.900 biljetten van vijf gulden en 4.200 biljetten van 25 gulden. Van andere coupures kwamen ongeveer 16.000 biljetten binnen, het dubbele dus.
Dat is overigens een schijntje van het aantal guldenbiljetten dat nog in omloop is. In totaal, schat DNB, zouden er nog 34 miljoen guldenbiljetten uitstaan, met een totale waarde van 425 miljoen euro. Negen miljoen daarvan zijn Vondels, drie miljoen Sweelincks.
In totaal, schat DNB, zouden er nog 34 miljoen guldenbiljetten uitstaan, met een totale waarde van 425 miljoen euro
DNB doet zijn best om ingeleverde biljetten zo snel mogelijk af te handelen en het verschuldigde bedrag in euro’s over te maken aan de eigenaren. Dat gebeurt nog altijd langs de 2,20371-omrekenfactor van euro’s naar guldens (één euro voor 2,20371 gulden, dus). Wie voor 1 mei is aangemeld, krijgt zijn geld nog, ook als de daadwerkelijke inlevering later plaatsvindt.
Kunstwerken
Zo gauw het geld binnen de muren van de centrale bank is, verliest het zijn waarde. Dan is het immers niet meer in omloop. En dus wordt alles vernietigd. Bij de introductie van de euro in 2002 kreeg DNB in één klap gigantische hoeveelheden Nederlands briefgeld binnen, miljoenen biljetten. Dat werd keurig per biljet gesorteerd en daarna versnipperd. DNB liet van de bergen biljettensnippers kunstwerken maken, die aanvankelijk op het hoofdkantoor van de bank aan het Frederiksplein in Amsterdam stonden, maar inmiddels in het nieuwe cash-centrum in Zeist staan, vertelt Pijpers.
De guldenbiljetten die tot 1 mei ingeleverd kunnen worden, verdwijnen ook in de versnipperaar. Maar het zijn er zo weinig dat ze ‘gewoon’ ongesorteerd meegaan in de stapel eurobiljetten die dagelijks vernietigd moeten worden vanwege schade. DNB maakt ook geen kunstwerken meer van het versnipperde geld: „De regels voor afvalverwerking zijn aangescherpt. Biljetten bevatten micro-plastics en metalen, die mag je niet zomaar weggooien. Alles wat versnipperd wordt gaat mee naar een afvalverwerker”, aldus Pijpers.
Hoeveel guldenbiljetten uiteindelijk nooit terug zullen komen bij De Nederlandsche Bank, durft Pijpers niet te zeggen. Feit is dat het Nederlandse geld gezien werd als het mooiste geld ter wereld. Ontwerpers Ootje Oxenaar en Jaap Drupsteen werden internationaal geroemd. Zo bezien houden de oude biljetten iets van nostalgische en cultuurhistorische waarde: als aandenken aan de tijd dat er überhaupt nog cash werd afgerekend. Met knisperende, schitterende guldenbiljetten.