Lawaaistad

Ellen Deckwitz

Afgelopen week was ik uit eten met leuke mensen die al jaren wonen en werken in Parijs. „Het is hier geweldig”, zei er een. „De cultuur, de levendigheid! Het is de perfecte stad, op één ding na.” „Het toerisme? De criminaliteit?”, probeerde ik. „De herrie!”, riepen ze in koor.

De lichtstad was volgens hen meer de lawaaistad, dankzij het verkeer, de overbevolking, de dagjesmensen en de gebrekkig geïsoleerde huizen. Mijn tafelgenoten woonden stuk voor stuk in gebouwen van minstens honderd jaar oud. Hun trappenhuizen waren galmbakken, de wanden vloeipapier, de vloeren klankborden.

„Maar ja, het hoort nu eenmaal bij wonen in de stad”, zei er eentje moedeloos, en bestelde ter vertroosting nog maar een fles wijn.

Zijn opmerking spookte door mijn hoofd toen ik naar de ondergrondse wandelde. Als het klopte wat hij zei, mag je als stadsbewoner dus nooit zeuren over kabaal, want dan had je maar een tent moeten opzetten op Rottumerplaat. Toch?

Ik bezocht eens een kennis die om half twaalf ’s avonds, op een doordeweekse dag, nog even zijn lievelingsplaat van Cannibal Corpse wilde laten horen.

„Joh, zet af”, zei ik toen de eerste tonen barsten in zowel mijn trommelvliezen als de gipswandjes van zijn woonkamer veroorzaakten. „Denk aan je buren!”

In Parijs hangen er in de openbare ruimte dus inmiddels lawaairadars

„Die weten heus wel dat ze niet op het platteland leven”, grijnsde hij. Ja pipo, dacht ik, maar dat geeft je nog geen vrijbrief om gewoon je gang te gaan. Dat vond de politie die tien minuten later op de stoep stond ook.

Bovendien kan je maar tot op zekere hoogte volhouden dat je geluid gewoon verdragen moet. Steden zijn de afgelopen eeuw stukken lawaaiiger geworden, op een gegeven moment zit je nou eenmaal aan de taks van wat de mens aankan, een punt dat op plekken als Rome, Londen maar ook Parijs allang bereikt is. Gelukkig heeft de WHO alarm geslagen, aangezien al die overlast stress, slapeloosheid, hoge bloeddruk en ziektes kunnen veroorzaken en zo een bedreiging vormt voor de volksgezondheid.

In Parijs hangen er in de openbare ruimte dus inmiddels lawaairadars, een soort flitspalen voor geluid, om opgevoerde voertuigen en denderend bouwverkeer op de bon te slingeren. Dat is een begin, dacht ik. Nu nog de huisjesmelkers en woningcorporaties verplichten om hun panden beter te isoleren. Ik moest denken aan een vriend die ooit vanwege geluidsoverlast verhuisde.

„Ik heb me daarvoor geschaamd”, zei hij. „Vond mezelf kleinzerig. Tot ik besefte dat het absurd is om te denken dat je nog kan functioneren op een plek waar je concentratie en rust niet gewaarborgd zijn.”

En toen moest hij grinniken.

„Ik hoef echt niet te wonen in een stiltecoupé. Maar ook niet in een martelcontainer.”

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.