In sommige iconische landschappen spreid je je picknickkleed uit op de bosgrond en converseer je in je nakie beschaafd met vrienden. In een ander wandel je van een heuvel naar beneden tussen rood bloeiende klaprozen. De landschappen van de Canadees-Chinese kunstenaar Matthew Wong (1984-2019) zijn niets van dit alles, niets van wat grote voorgangers als Manet en Monet schilderden.
Dat komt tot uitdrukking in het niet te missen, bijzondere overzicht van Wong met schilderijen, gouaches en tekeningen op rijstpapier, dat nu in het Van Gogh Museum in Amsterdam te zien is. Zelden bezocht ik een tentoonstelling waar hemelbestormende schoonheid en droefenis zo’n hecht verbond met elkaar aangaan. Wat een subliem geschilderde landschappen heeft de Chinees-Canadese kunstenaar Matthew Wong ons nagelaten. Wat een bravoure in kleurgebruik, toets en compositie spat in het Van Gogh Museum van het doek en het papier. Verf gloeit, fonkelt – als vuurwerk tegen een nachtelijke hemel. Maar ook: wat een eenzaamheid schuilt er in deze landschappen, wat een doolhof van planten, bomen, bergen, waterpartijen, en soms een onbarmhartige zon daarboven. Daartussen vindt een enkel figuurtje zijn weg. Schuifelend, onmachtig, dromend verdwijnt het wezen in het landschap.
Depressie en sociale angsten
Wong mag in Nederland dan minder bekend zijn, in de korte tijd dat hij schilderde, vanaf 2011 tot zijn zelfmoord in 2019, veroverde hij stormenderhand het internationale kunstpodium. In amper acht jaar schilderde en tekende de door depressies, sociale angsten en het syndroom van Gilles de la Tourette geplaagde kunstenaar 1.300 werken. Soms maakte hij wel vier schilderijen per dag. Kunstenaars die hij bewonderde, zoals David Hockney, Van Gogh, Klimt, Yayoi Kusama en de sensitieve zeventiende-eeuwse Chinese schilder Shitao, bestudeerde hij op het maniakale af. Geometrische patronen van Kusama keren terug in zijn luchten. Een bootje, geënt op dat in een inkttekening van Shitao, dobbert op zee. De berkenbomen van Van Gogh en Hockney verschijnen in het sprookjesachtige The Kingdom (2017) als met topazen versierde, schaduwloze wachters. Een open plek in het midden van het berkenbos toont de schrale gestalte van een mini-koninkje op een troontje van niks.
Wongs kleren, schoenen, handen, de muren van zijn atelier, de vloeren; ze waren bedekt met verfspatten, zo blijkt op foto’s in de zorgvuldig samengestelde catalogus. Overal lagen tubes, geschilderd werd er liefst met twee handen. Het penseel moet dansen in de linker- én rechterhand, was Wongs overtuiging. De verf moet zijn eigen weg vinden van de tube naar het doek. Er werd zalvend gestreken, gestippeld, met de tube op het doek geknepen, soms met de vingers in de verf geduwd. Werken die de toets van zijn kritiek niet kunnen weerstaan, vernietigde hij of schilderde hij over, zo schrijft conservator Joost van der Hoeven in de catalogus.
Oersaai Edmonton
Vanaf zijn eerste solo in 2018 bij het gerenommeerde Newyorkse Karma, waar Roberta Smith, kunstcritica van The New York Times hem bejubelde, vloog het werk nog bijna nat zijn atelier uit. Zelf stond hij bij de opening van die solo in zijn eentje buiten te roken, ongemakkelijk met alle aandacht en alvast maar nadenkend over zijn volgende schilderij, zo lezen we in de catalogus. Als het aan Wong lag, zou hij meteen terugkeren naar Canada, naar het oersaaie Edmonton, waar hij niemand kende en zijn moeder alles voor hem regelde.
Na Wongs zelfmoord in 2019 bereikten de prijzen die verzamelaars voor zijn werk betalen, obscene hoogten. Het deels tropisch broeierige, deels arctisch koude schilderij The Realm of Appearances – ook in het Van Gogh – werd in het jaar dat hij het schilderde 2018 voor 22 duizend dollar verkocht. Twee jaar later ging het doek bij Sotheby’s voor 1,8 miljoen dollar van de hand. Voorlopig is The Night Watcher (2018) – een iel, roodgekleurd figuurtje in een overweldigend pointillistisch sneeuwlandschap – met bijna 6 miljoen dollar het duurst verkochte schilderij van Wong.
Een verklaring voor Wongs populariteit is niet moeilijk te vinden. De virtuositeit waarmee Wong schilderde is overduidelijk. Hij heeft geen enkele erkende kunstopleiding op zijn naam staan. Met fotografie, een studie die hij in Hong Kong afrondde, stopte hij in 2012. Baantjes mislukten. De kennismaking met het expressionistische werk van Julian Schnabel en het abstract-conceptuele van Christopher Wool in 2011 op de Biënnale van Venetië veroorzaakte bij hem een aardverschuiving. Hij kocht een schetsboek, een pot inkt en begon, zoals hij zelf in 2014 in een interview vertelde, „elke dag op goed geluk te kliederen”. Kunst, en dan met name de schilderkunst, werd “allesomvattend” in zijn leven: zijn “laatste redmiddel” zoals hij schreef.
Kunst als uitweg
De overeenkomsten tussen Wong en Van Gogh zijn talrijk, en daarom is dit overzicht hier zo op zijn plaats. Ook voor Van Gogh was de kunst een uitweg, uiteindelijk zijn enige raison d’être. Ook Van Gogh was door zijn moeizame en fanatieke karakter een eenzaat. Ook Van Gogh experimenteerde met kleur en perspectief, net als Wong die soms landschappen schilderde als een muur van mozaïek.
Maar wat de twee onderscheidt is het feit dat Van Gogh altijd ‘naar’ de buitenwereld schildert. Hij schilderde wat hij om zich heen ziet, en dat deed hij met een soort hyperverscherpte waarneming. Daarom kan bij Van Gogh een sterrennacht vol blauw-gele bolbliksems hangen, een landbouwer over oranjeblauwe akkers lopen, en een bos met kreupelhout eruit zien als een slecht schoongemaakte vissenkom.
Wong trok er nooit op uit. Geen landschap op Wongs tentoonstelling in het Van Gogh is in de buitenwereld te vinden. Alles is afkomstig uit de binnenwereld van de kunstenaar. En juist daarom schrijnen die feeërieke landschappen zo. Want er spreekt een groot verlangen naar schoonheid, harmonie en oprechtheid uit. Maar zo beklemmend geschilderd dat je weet: dit kan nooit zijn.
Het enige reële landschapselement dat Wong schilderde, is het bankje in Edmonton waar hij steevast aan het eind van de middag naartoe wandelde. Dat bankje verwerkte hij verschillende keren in zijn werk. In het laatste jaar van zijn leven schilderde-kopieerde hij in The Space Between Trees letterlijk een landschap van Van Gogh. Uit Van Goghs De schilder op weg naar Tarascon (1888) schrapte Wong de kunstenaar met zijn schildersattributen. Daarvoor in de plaats zette hij een in rulle, grijsrode strepen geschilderd bankje. Dit houten bankje beschouwde hij als een zelfportret. Het staat star met de rug op een prachtig uitzicht gericht.