Laat zien dat fossiele bedrijven niet ongrijpbaar zijn

Marijn Kruk

Het is niet per se een gemakkelijke tijd om werknemer van Shell te zijn. Je wordt nog net niet met pek en veren de stad uitgejaagd, maar leuk is anders. „Je krijgt het gevoel alsof het iets ergs is als je voor Shell werkt”, zei voormalig topman Jeroen van der Veer onlangs in NRC. Het had iets van een onttroonde monarch na een revolutie. Ontdaan van zijn oude prestige neemt hij kennis van de nieuwe werkelijkheid. Onwennig en verontwaardigd.

Hoe snel een beeld kan kantelen: decennialang gold Shell als leverancier van de grondstof van de westerse industrialisatie; nu staat het te boek als dealer van een verslaving die de leefomgeving vernietigt.

Paradoxaal genoeg floreert Shell als nooit te voren. Vorige week werd een recordwinst van 37 miljard euro gemeld. Daar was veel verontwaardiging over. Begrijpelijk gezien de snel oplopende inflatie, alleen konden de olie- en gasbedrijven daar nu voor een keer niets aan doen. De nasleep van de pandemie en de oorlog in Oekraïne hebben de prijzen opgedreven. Shell verkocht juist minder olie en gas dan voorgaande jaren.

Niet uit te leggen is dat Shell deze winsten afroomt en uitkeert aan de aandeelhouders, en niet gebruikt om de transitie naar duurzame energiebronnen te versnellen. Sterker: op een persconferentie liet de nieuwe topman, Wael Sawan, doorschemeren dat de divisie hernieuwbare energie de komende jaren van extra middelen verstoken zou blijven. Het zou te weinig opleveren. Ondertussen vindt Shell het wél belangrijk om met groene investeringen te pronken. Zo claimt het dat 30 procent van de uitgaven van afgelopen jaar naar de energietransitie gingen.

Het was op basis van cijfers als deze dat weekblad EW het logo van Shell onlangs in het groen op de cover zette. Het onderzoeksjournalistieke platform Follow the Money (FTM) prikte hier doorheen. Die 30 procent was wat Shell zélf aanmerkt als duurzaam. Het concern bleek ook uitgaven aan marketing, smeermiddelen, chemicaliën en retail onder de noemer energietransitie te scharen. „Zelfs het broodje kroket dat je op een tankstation koopt” is volgens Shell onderdeel van de energietransitie, stelde FTM fijntjes vast. Gemeten naar Europese spelregels is echter slechts 3 procent van alle investeringen van Shell aan te merken als duurzaam. Het komt dus aan op de definitie van duurzaamheid.

De verontwaardiging over de handel en wandel van bedrijven als Shell doet denken aan de woede jegens de banken tijdens de financiële crisis. Ook nu is er sprake van een too big to fail, want onze economieën zijn nog steeds dermate afhankelijk van olie en gas, dat te snel afbouwen, laat staat ineens stoppen, onverantwoord zou zijn.

Maar giftige hypotheken van banken vormden als zodanig geen bedreiging voor onze leefomgeving. Olie en gas doen dat nadrukkelijk wél. En als samenleving, als politieke gemeenschap, moet je daar iets aan kunnen doen. Waarom eist de EU bijvoorbeeld niet van de fossiele industrie dat zij 30 procent van haar winst in duurzame energiebronnen investeert? De groeiende verontwaardiging is een uitdrukking van die wens.

Ook hier is een parallel met de financiële crisis. De banken waren ongrijpbaar, natiestaten leken weinig te kunnen uitrichten. Daarmee kwam het basisidee van de politeia in het geding, de notie dat niet individuele actoren, maar de gemeenschap zich handelend manifesteert. Fossiele bedrijven maken zich ook graag ongrijpbaar: ze dreigen investeringen te staken of vestigen zich elders.

Op de ongrijpbaarheid van de financiële sector bleken de zogeheten Basel-akkoorden het antwoord, een internationaal stelsel van afspraken dat eisen stelt aan de hoeveelheid geld die banken in reserve moeten houden. Dat is belangrijk, maar vooral als politiek gebaar: duidelijk moet zijn wie er de baas is.

Marijn Kruk is historicus en journalist. Hij schrijft om de week een column over politiek en verbeelding van de klimaattijd.