Oekraïne moet toestemming krijgen om met westerse wapens doelwitten diep in Rusland te treffen. Met die uitspraak zet Jens Stoltenberg, secretaris-generaal van de NAVO, zich ongebruikelijk kritisch af tegen het verbod uit Washington om Amerikaanse wapens voor dat doel te gebruiken.
„Het is tijd voor de bondgenoten om te overwegen enkele beperkingen op te heffen voor het gebruik van de wapens die zij aan Oekraïne hebben geschonken”, aldus Stoltenberg in een vrijdag gepubliceerd vraaggesprek met het Britse blad The Economist.
Volgens Stoltenberg, wiens termijn als hoogste civiele bestuurder van de NAVO na tien jaar ten einde loopt, is dat nodig omdat Oekraïne zich met name in het noordoosten van het land moeilijk kan verdedigen tegen aanvallen met raketten en glijbommen die Rusland vanuit het eigen luchtruim lanceert, zowel tegen militaire doelen als burgerdoelen. Bij een aanval met twee van zulke bommen in Charkiv kwamen zaterdag zeker veertien bezoekers van een drukke bouwmarkt om het leven.
Begin mei is Rusland een grootscheeps offensief begonnen in de regio Charkiv, zowel vanuit het noorden als vanuit de bezette regio Loehansk in het oosten. Charkiv ligt op zo’n dertig kilometer van de Russische grens.
Het aanvallen van militaire doelen op Russisch grondgebied is „legitiem”, aldus Stoltenberg. Tot nu toe maakt Oekraïne daarbij vooral gebruik van wapens die het zelf heeft ontwikkeld, waaronder drones en raketten. Maar bijvoorbeeld een door de Verenigde Staten geleverde raket tegen gronddoelen – het zogeheten Army Tactical Missile System (ATACMS) – zou met zijn grotere bereik van meer dan 200 kilometer veel effectiever zijn.
Ook binnen de Amerikaanse regering stijgt de druk om het verbod te versoepelen. Na een wat hij noemde „ontnuchterend bezoek” aan Kyiv deze maand, zou de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken daarover van mening zijn veranderd, schreef The New York Times deze week op basis van anonieme regeringsbronnen.
De Britse minister van Buitenlandse Zaken David Cameron heeft eerder gezegd geen bezwaar te zien in het gebruik van Britse wapens tegen doelwitten in Rusland. Het is aan Kyiv om te besluiten hoe het Britse wapens inzet, zei hij begin mei tijdens een bezoek aan de Oekraïense president Zelensky. Kyiv heeft doelwitten op de door Rusland bezette Krim aangevallen met Britse en Franse kruisvluchtwapens.
Ook Kajsa Ollongren, demissionair minister van Defensie, heeft gezegd dat Kyiv „ter zelfverdediging” doelwitten over de Russische grens mag aanvallen met wapens die Nederland heeft geleverd. „Volgens het VN-Handvest mag je degenen tegen wie je je verdedigt ook aanvallen, bijvoorbeeld in Rusland”, aldus Ollongren in een vraaggesprek met NRC.
Ze lichtte daarin niet toe of ze daarbij doelde op Nederlandse F-16’s die naar verwachting de komende maanden kunnen worden ingezet. Dit wapen zou, zo wordt aangenomen, effectief kunnen zijn tegen Russische vliegtuigen die aanvallen in de regio Charkiv uitvoeren. Stoltenbergs beoogd opvolger, demissionair premier Mark Rutte, heeft tot nu toe niet gezegd wat hij vindt van het Amerikaanse verbod op wapeninzet tegen doelen in Rusland.
Het Amerikaanse verbod heeft tot doel om te voorkomen dat de oorlog uitmondt in een rechtstreekse strijd van Rusland met de NAVO. Rusland waarschuwt daar herhaaldelijk voor en dreigt zelf met nucleaire escalatie. Eerder hebben verschillende NAVO-lidstaten gesuggereerd om gevechtstroepen naar Oekraïne te sturen. Daar is geen plan voor, zei Stoltenberg.
Onderhandelen
Persbureau Reuters berichtte vrijdag dat de Russische president Vladimir Poetin zou willen onderhandelen over een vredesbestand waarbij Oekraïne de huidige frontlinie als grens zou erkennen. Vier Russische bronnen zouden die boodschap hebben overgebracht. Zelensky heeft eerder zulke onderhandelingen van de hand gewezen. Bovendien is onhelder of Poetins vermeende aanbod serieus is, of alleen bedoeld om westerse terughoudendheid aan te moedigen terwijl hij zijn offensief voortzet. Na de Russische aanval in Charkiv zei Zelensky in een videoboodschap dat Rusland op dit moment nieuwe eenheden samentrekt aan de grens met Oekraïne. „Iemand die dit allemaal doet wil helemaal geen vrede.”
In Den Haag kan het mondiale klimaatbeleid de komende tijd een impuls krijgen die het sinds het Klimaatakkoord van Parijs (2015) niet meer heeft gehad. Twee weken lang luisteren de rechters van het Internationaal Gerechtshof (ICJ) naar tientallen vertegenwoordigers van landen en internationale organisaties, met als doel een oordeel te vellen over de verplichtingen van staten om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen.
1. Wat staat er in deze zaak op het spel?
Op initiatief van Vanuatu, een kleine eilandengroep in de Stille Oceaan ten oosten van Australië, buigen de rechters zich over twee fundamentele vragen. De belangrijkste luidt, simpel gezegd: welke verplichtingen hebben staten volgens het internationaal recht om het klimaatsysteem en het milieu te beschermen, ten behoeve van (andere) staten en toekomstige generaties?
De tweede vraag gaat over de juridische consequenties van eventuele verplichtingen voor landen die ernstige schade hebben veroorzaakt, door de uitstoot van broeikasgassen en door het nalaten die uitstoot te reduceren. Daarbij gaat het speciaal over de gevolgen van de opwarming voor kwetsbare landen, zoals kleine eilandstaatjes. Er is ook expliciet gevraagd naar verplichtingen van landen jegens bevolkingsgroepen en individuen, nu en in de toekomst.
Het antwoord van het ICJ is een advies, het heeft geen bindende werking. Maar volgens de meeste rechtsgeleerden zal een uitspraak van het hoogste juridische orgaan van de Verenigde Naties doorwerken in landen, in onderhandelingen over mondiaal klimaatbeleid, en in de vele rechtszaken van individuen en organisaties die schade lijden door de opwarming van de planeet.
Voor Vanuatu, dat nauwelijks een meter boven de zeespiegel uitkomt en zich heel moeilijk kan beschermen tegen de stijging ervan, is dit van existentieel belang. Het eilandstaatje heeft nauwelijks bijgedragen aan de opwarming, maar voelt wel als een van de eerste landen de verregaande gevolgen.
2. Waarom buigt het Internationaal Gerechtshof zich nu over deze kwestie?
In 2019 begon een groep rechtenstudenten van de University of the South Pacific een campagne om „het grootste mondiale probleem, klimaatverandering, voor het hoogste rechtsorgaan van de wereld te brengen”. De regering van Vanuatu sloot zich aan bij dit initiatief en diende in 2021 een resolutie in bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties waarin om een antwoord van het ICJ op de twee bovengenoemde kwesties werd gevraagd.
Vanuatu wist steun voor de resolutie te krijgen van uiteindelijk 132 landen. Daarnaast spraken wereldwijd zo’n 1.500 organisaties zich uit voor de rechtszaak. Volgens internationaal jurist Margaretha Wewerinke-Singh, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Fiji, toont de enorme steun voor de zaak „de collectieve wens om [klimaatverandering] aan te pakken in overeenstemming met de vastgestelde juridische normen en principes van rechtvaardigheid”. Daarnaast laat het zien dat er grote behoefte is aan meer juridische onderbouwing van internationaal klimaatbeleid.
Op 29 maart vorig jaar werd de resolutie unaniem aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN en is het hof begonnen met de voorbereiding. De belangstelling voor de hoorzittingen, die maandag beginnen, blijkt heel groot. Maar liefst 98 landen en twaalf internationale organisaties kunnen hun verhaal doen gedurende tien zittingsdagen. Op de laatste twee dagen is tijd gereserveerd voor organisaties uiteenlopend van het Pacific Islands Forum Fisheries Agency tot de organisatie van olie-exporterende landen (OPEC) en de Wereldgezondheidsorganisatie.
Vanuatu hoopt dat de rechters van het ICJ in de loop van volgend jaar met hun oordeel komen.
3. Wat kan de uitspraak betekenen voor de verantwoordelijkheid voor klimaatschade?
Volgens Wewerinke-Singh, die deel uitmaakt van het adviesteam van Vanuatu, kan de uitspraak „een keerpunt in de mondiale strijd voor klimaatrechtvaardigheid” zijn.
Joie Chowdhury, advocaat bij het Amerikaanse Center for International Environmental Law (CIEL), zegt dat de uitspraak, „een steviger basis” kan leggen „onder multilaterale oplossingen” (lees: de druk opvoeren bij klimaatonderhandelingen). In een webinar zei zij deze zomer dat hiermee „landen in het mondiale Zuiden, kleine eilandstaten en kwetsbare ontwikkelingslanden extra juridische instrumenten krijgen om hun onderhandelingspositie te versterken”.
Hoogleraar internationaal recht André Nollkaemper noemde vorige week in NRC een oordeel „heel belangrijk”. Landen hebben weliswaar allerlei beloftes gedaan om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren, en ze geven vaak ook financiële steun aan kwetsbare landen, maar in feite ontbreekt een internationaal rechterlijke onderbouwing.
4. Welke politieke gevolgen kan de uitspraak hebben?
Volgens Nollkaemper kan het bijna niet anders dan dat de rechters zullen concluderen dat landen alles in het werk moeten stellen om schade in andere landen te voorkomen. En dat landen die in het verleden veel broeikasgassen hebben uitgestoten en dat nog steeds doen – dat wil zeggen: rijke, geïndustrialiseerde landen – „verplicht zijn bij te dragen aan rechtsherstel” en aan het herstellen van de schade die andere landen lijden – in de praktijk: vooral ontwikkelingslanden.
Voor kleine eilandstaten gaat het bij de vragen die in Den Haag voorliggen uiteindelijk om hun voortbestaan. Vanuatu’s minister van Klimaatverandering, Ralph Regenvanu, hoopt dat het vonnis de stemmen van de meest kwetsbare groepen zal versterken. Op de speciale website van Vanuatu over de zaak staat: „Zonder snelle en verstrekkende maatregelen zullen laaggelegen atolstaten zoals Vanuatu naar verwachting halverwege de eeuw onbewoonbaar worden, waardoor het voortbestaan van hun cultuur, hun staat en hun soevereiniteit in gevaar komt.”
Een jonge vrouw gehuld in een sober roze shirt en met een kort kapsel, steekt haar stevig gespalkte onderarm uit. S. zit op haar kamer in een opvang voor mishandelde vrouwen van de Nationale Opvang Beweging (NSMSA) in de Zuid-Afrikaanse provincie Gauteng. „Doet het nog pijn?”, vraagt Lisha Stevens, het hoofd van NSMSA aan de 27-jarige vrouw uit Soweto. „Bij sommige bewegingen wel, bijvoorbeeld als ik mijn baby optil”, vertrouwt S. haar toe.
Twee maanden geleden is ze door haar vriend met een ijzeren staaf geslagen, waardoor haar ellepijp is gebroken. Haar vriend misbruikte S. stelselmatig. Maar de laatste keer was de afranseling door haar partner, een evenementenopbouwer die met een alcoholverslaving kampt, wreder dan ooit tevoren, vertelt ze. „Hij heeft me ontzettend hard geslagen, eerst met een stoel en daarna met die ijzeren staaf. Toen heeft hij me zo lang gewurgd dat ik bijna bewusteloos raakte. Ik dacht dat hij me zou vermoorden,” zegt S. Haar naam wordt hier uit veiligheidsoverwegingen niet genoemd.
Sinds ze uit het ziekenhuis is ontslagen, zit ze samen met haar acht maanden oude zoontje ondergedoken in deze opvang in een buitenwijk van Soweto, met zo’n 1,3 miljoen inwoners de grootste township van Zuid-Afrika. Alleen haar zus, die haar hier naartoe gebracht heeft, weet dat ze hier woont.
Zuid-Afrika kent een van de hoogste cijfers van seksueel geweld tegen vrouwen ter wereld. Verkrachting, huiselijk geweld en femicide zijn een plaag voor de samenleving, waar ook president Cyril Ramaphosa aan refereerde in zijn laatste State of the Union, zijn belangrijkste jaarlijkse toespraak. Het staatshoofd noemde daarin seksueel geweld in Zuid-Afrika een „pandemie” en beloofde 20 miljard rand (omgerekend zo’n 1 miljard euro) voor de bestrijding ervan.
Eerdere pogingen om via overheidsbeleid iets aan het seksueel geweld te doen – zoals een nationaal plan in 2020 – zijn nog niet succesvol gebleken.
Eén op de zestien vrouwen heeft in 2022 fysiek en seksueel geweld ondervonden, zo blijkt uit een vorige week verschenen studie van onderzoeksinstituut Human Sciences Research Council (HSRC). 36 procent van de volwassen vrouwen in Zuid-Afrika is op enig moment in hun leven slachtoffer geweest van fysiek en seksueel geweld. Bijna een kwart van de vrouwen is in hun leven fysiek mishandeld door hun partner.
Bovendien ontkomen daders van seksuele misdrijven in verreweg de meeste gevallen aan een veroordeling. De politie registreerde tussen 2022 en 2023 meer dan 43.000 verkrachtingszaken. In diezelfde twaalf maanden werden slechts 519 verdachten voor verkrachting veroordeeld.
Baanbrekende uitspraak
Maar er gloort een sprankje hoop. ‘The Embrace Project’, een maatschappelijke organisatie die seksueel geweld bestrijdt, heeft samen met een slachtoffer van seksueel geweld een belangrijke rechtszaak gewonnen. Eind september van dit jaar oordeelde het hooggerechtshof van Johannesburg dat verdachten „subjectieve instemming” niet meer als geldige verdediging kunnen gebruiken, omdat dit in strijd is met de grondwet. Volgens het hof schendt dit het recht van het slachtoffer op onder andere gelijkheid, menselijke waardigheid, privacy en lichamelijke integriteit.
„Dit betekent dat de verdachte in een verkrachtingszaak moet bewijzen dat de vrouw instemde met seks om zich vrij te pleiten en niet langer simpelweg kan zeggen: ‘ik dacht dat ze seks wilde’,” verduidelijkt Lee-Anne Germanos Manuel, jurist en mede-oprichter van The Embrace Project.
Voordat het zover is, moet het Constitutionele Hof, de hoogste rechtbank in Zuid-Afrika, er nog over beslissen. Indien dat hof de uitspraak van het hooggerechtshof in stand houdt, zal dat enorme impact hebben, verwacht Germanos Manuel. „De verdediging van ‘subjectieve instemming’ door verdachten is één van de belangrijkste redenen waarom het ons justitieapparaat nauwelijks lukt om daders te veroordelen.”
„Kijk naar de zaak van het slachtoffer dat samen met ons deze zaak heeft aangespannen. De rechter heeft vastgesteld dat er geen instemming was voor seks en geloofde niet dat de verdachte daadwerkelijk dacht dat het slachtoffer instemming had gegeven. Toch heeft de rechter hem vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was om de claim van de verdachte te weerleggen.”
Genormaliseerd
Vlak na de uitspraak snijdt de populaire televisiesoap Skeem Saam het onderwerp van seksuele instemming aan. Een rechtbank veroordeelt een van de hoofdpersonages, Toby, voor de verkrachting van een vrouw, met wie hij eerst innig gezoend heeft. Hij zegt dat hij instemming had voor de seks, zij ontkent.
Veel Zuid-Afrikanen groeien op in een gezin waar de vader zijn vrouw mishandelt en denken dus dat het zo hoort
De uitzending veroorzaakte een storm van reacties op sociale media. Sommige berichten juichen de keuze van de Skeem Saam-makers toe, maar de meerderheid – nagenoeg allemaal mannen – reageert als door een wesp gestoken. Opmerkingen als „ze wilde juist dat hij haar verkrachtte”, „als een vrouw een valse verkrachtingsbeschuldiging doet, is de man nu de klos” en „vrouwen zullen mannen massaal afpersen” gonsden rond op X.
Een groot probleem volgens onderzoeksinstituut HSRC is de houding van mannen. Zo zou 85 procent vinden dat vrouwen te gemakkelijk een aanklacht van mishandeling door een man kunnen indienen. Bijna 10 procent van de mannen schuift de schuld op de vrouw af wanneer een man haar verkracht.
Doordat seksueel geweld volledig genormaliseerd is in de Zuid-Afrikaanse samenleving is het moeilijk te bestrijden, legt Lisha Stevens van NSMSA uit. „In deze cultuur wordt het van mannen verwacht dat ze dominant zijn. Veel Zuid-Afrikanen groeien op in een gezin waar de vader zijn vrouw mishandelt en denken dus dat het zo hoort.”
Kennisplatform Safer Spaces plaatst dit macho-gedrag in de sociale context. Hoge werkloosheid en inkomensongelijkheid zouden toxische mannelijkheid versterken. Daarnaast liet de gewelddadige geschiedenis van kolonialisme en het apartheidsverleden veel huishoudens achter zonder vaderfiguren, waardoor het risico op agressie en emotionele instabiliteit groter werd. Ook onderwijs, media en sociale druk versterken traditionele rolpatronen, aldus het platform.
Volgens Stevens praten familieleden vaak op het slachtoffer in om geen aangifte te doen en bij haar gewelddadige partner te blijven. „Daarnaast zijn veel slachtoffers van huiselijk geweld financieel afhankelijk van de dader, wat deze enorme macht geeft.”
Laksheid politie
Stevens zie hoe de aanpak van daders en bescherming van slachtoffers ook bij de politie ondermaats is. Onderzoek van het Civiele Secretariaat voor de Politiedienst (CSPS) onderschrijft dit probleem. Het overheidsorgaan, dat toezicht houdt op de politie, rapporteerde vorige maand aan het parlement dat in 2023 geen enkel politiebureau in het land voldoet aan de standaarden die in de Wet op huiselijk geweld zijn beschreven. Agenten weigeren onder andere aanklachten te registreren, zijn laks in de uitvoering van gebiedsverboden en lopen hopeloos achter met de afhandeling van zaken. Bovendien stelt CSPS vast dat agenten vaak zelf overtreders zijn. In de onderzoeksperiode van vijf maanden werden 232 agenten beschuldigd van huiselijk geweld.
Lees ook
Gisèle Pelicot veranderde van slachtoffer in feministisch icoon
Volgens het ministerie van Jeugd, Vrouwen en Gehandicapten schetst het rapport een onjuist beeld. In een reactie benadrukt een woordvoerder dat aangifte van seksueel geweld op elk politiebureau mogelijk is en dat er een hulplijn bestaat voor klachten over de politie. Het ministerie zou agenten trainen, werken met religieuze en traditionele leiders, en ziet naar eigen zeggen een „groeiende bewustwording” en een „bredere wens” om seksueel geweld te stoppen.
Hoewel de politie ook de vriend van S. een gebiedsverbod had opgelegd, mishandelde hij haar daarna zelfs meer, legt ze uit. „De politie gebruikt die gebiedsverboden als excuus, zodat je geen aanklacht indient. Maar het maakte mijn vriend juist verschrikkelijk boos en de politie was nooit ergens te bekennen. Ook niet toen hij me bijna vermoord heeft.”
S. hoopt dat de huidige wet wordt aangepast, zodat daders niet meer met een smoesje weg kunnen komen. Met de hulp van Nationale Opvang Beweging is het S. gelukt aangifte te doen tegen haar partner. Hoewel hij op dit moment nog niet is opgepakt, bereidt ze zich nu al voor op de rechtszaak. „Ik ga hem niet aankijken, omdat hij me dan zal proberen te intimideren. Maar die dag is hij degene die bang moet zijn.”
De volledige naam van S. is bekend bij de redactie.
Het is teruggevonden in moedermelk, in honingbijen, in hondentestikels, in appels, in het diepste van de oceaan, in wolken en in versgevallen sneeuw op Antartica. Plastic is een wondermiddel en een vloek. Na de biodiversiteitstop en de klimaattop start maandag een laatste belangrijke milieutop, een die het slotakkoord moet worden van onderhandelingen die sinds 2022 lopen. Op een VN-top in Zuid-Korea willen landen een juridisch bindend akkoord sluiten tegen plastic vervuiling.
Boven die onderhandelingen hangt één belangrijke vraag. Gaan landen afspreken dat ze minder plastic zullen produceren? Studies laten zien dat plasticvervuiling fundamenteel aanpakken niet kan zonder de losgeslagen productie ervan in te perken. Maar het politieke klimaat is er niet naar, en voorstander Verenigde Staten nam afgelopen week toch nog afstand van zo’n productieplafond.
Plastic is niet nieuw, maar de explosie van plastic om ons heen wel. Sinds 1950 is de productie ervan meer dan vertweehonderdvoudigd. De productie groeit bovendien steeds harder. Vooral in China, maar ook in andere Aziatische landen en de Verenigde Staten verrezen de afgelopen jaren nieuwe fabriekskolossen die de plastic productie verder omhoogstuwen.
Met die productie kwam ook meer vervuiling. De uitstoot van microplastics in het milieu wordt momenteel geschat op tussen de 10 en 40 miljoen ton per jaar, een hoeveelheid die tegen 2040 zou kunnen zijn verdubbeld, staat in een studie gepubliceerd in Science. Microplastics zijn in ons water gevonden, in ons eten – zoals zout, suiker, honing, bier en thee – in ons bloed en organen. Wetenschappers zien steeds meer aanwijzingen voor negatieve gezondheidseffecten.
Tegen 2050 ‚zwemmen’ er mogelijk meer stukken plastic in de zee dan vissen, berekenden onderzoekers
Duidelijk is dat het zeeleven al lijdt onder plastic. Zo werd in de buik van één aangespoelde walvis in Spanje 29 kilo plastic gevonden: tassen, netten, zelfs een jerrycan. Vermoedelijk was al dat plastic het dier fataal geworden. Tegen 2050 ‘zwemmen’ er mogelijk meer stukken plastic in zee dan vissen, berekenden onderzoekers. Om te illustreren hoe hard het gaat: bij tellingen van The Ocean Cleanup in de Stille Oceaan bleek dat het aantal gevonden plastics in slechts een kleine zeven jaar tijd was vervijfvoudigd.
Het plasticprobleem valt niet te ontkennen, en daarom startten 175 landen in 2022 onderhandelingen met de bedoeling eind dit jaar tot een akkoord te komen. Het zou een juridisch bindend instrument moeten worden tegen plastic vervuiling. Dat pakket maatregelen zou moeten gelden voor de „hele levenscyclus” van plastics; dit werd expres zo geformuleerd zodat het de deur openzet om ook de productie van plastic aan te pakken.
Lees ook
Milieuvervuiling door plastic? Het wordt nog veel erger, laten cijfers zien
Afgelopen zomer groeide de hoop op een deal met een productieplafond erin, toen uitlekte dat de regering-Biden zo’n akkoord zou steunen. Tot ergernis van zijn Republikeinse opponenten, maar vreugde van milieu-ngo’s. Het land zou als tweede grootste plasticproducent van de wereld (na China) tegenwicht kunnen bieden aan China en Saudi-Arabië. Die zien een productiebeperking niet zitten en praten liever over recyclingdoelstellingen.
Dan blijven de Europese landen, Australië, Peru, Chili en veel Afrikaanse landen zoals Ghana en Nigeria over, die juist wel uitgesproken voorstander zijn van een plafond. In een gezamenlijke verklaring genaamd Brug naar Busan noemen ze de huidige productie van plastics „onhoudbaar”. „Als er niets wordt gedaan, zal de productie van plastics naar verwachting exponentieel toenemen. Het zou nationale afvalbeheer- en recyclingsprogramma’s kunnen overweldigen.”
In dat standpunt worden ze gesteund door studies, zoals een die vorige week verscheen in Science. Onderzoekers van de University of California berekenden aan de hand van verschillende scenario’s dat plasticvervuiling niet te stoppen is zonder ook de productie van plastic aan banden te leggen.
De onderzoekers namen in een denkbeeldig scenario de productie uit het jaar van 2020 als plafond. „Uit ons onderzoek blijkt dat zo’n plafond de vervuiling van plastic niet alleen flink terugbrengt”, zegt Douglas McCauley, een van de auteurs van de studie en professor oceaanwetenschap. „Het bleek ook van alle onderzochte interventies de meest effectieve manier om de broeikasgassen die worden uitgestoten door plastic te verminderen.”
EU voortrekkersrol
Bij het pleiten voor een productieplafond pakt de Europese Unie een voortrekkersrol. Maar hoeveel heeft het continent eigenlijk nog te zeggen over plastic productie? Het marktaandeel van plasticfabrieken in Europa nam af van 28 procent in 2006 naar 12 procent vorig jaar. Plastic uit Azië en de VS, gemaakt met goedkoop schaliegas of (Russische) olie, zorgt er al jaren voor dat de Europese plasticproducenten worden weggeconcurreerd. De Europese productie daalde alleen al vorig jaar met 8 procent. Onbedoeld is die Europese productiebeperking er dus al.
De EU vindt daarnaast niet alleen plastic producerende grootmachten zoals de VS en China tegenover zich. Ook oliebedrijven lobbyen actief tegen regels die de productie van plastic moeten beteugelen. „Een productieplafond gaat ons niet helpen wat betreft vervuiling en het milieu”, aldus Karen McKee, topvrouw bij oliegigant ExxonMobil tegen zakenkrantFinancial Times in aanloop naar de top.
Oliereuzen zoals Saudi-Aramco, ExxonMobil en Shell investeerden samen vierhonderd miljard dollar in plasticfabrieken, zo berekende Forbes in 2020. „Soms vergeten we dat plastic gemaakt is van olie en gas”, zegt McCauley. „Nu er meer energie uit hernieuwbare bronnen komt vanwege de strijd tegen klimaatverandering, zetten olie- en gasbedrijven in op het opvoeren van de plasticproductie als plan B.”
Bij de vorige onderhandelingssessie in Canada in april waren er 196 lobbyisten van de fossiele en chemische industrie aanwezig. Meer dan de mensen die aanwezig waren namens delegaties van de Europese Unie.
Lang niet alle industrie is overigens tegenstander van een productieplafond. Bedrijven die plastic verwerken, zoals Coca-Cola en Unilever, hebben hier gezamenlijk juist voor gepleit. Een productieplafond zou goed zijn voor de recyclingindustrie, aldus een topman van Unilever tegen de Britse zakenkrant Financial Times.
Frappant genoeg is het ook de olie-industrie die recycling zegt te steunen, sterker nog: volgens critici hebben oliebedrijven de potentie van recycling jarenlang schromelijk overdreven. „Oliebedrijven houden ervan met de mythe van recycling te schermen als manier om het probleem van plastic vervuiling aan te pakken”, zegt McCauley. „Maar ze zitten ook weer niet te wachten op stevige afspraken over gerecycled plastic, want dat zorgt voor minder vraag naar fossiel plastic.”
Alleen al in Nederland gingen dit jaar vijf plasticrecyclers failliet
Recycling is in werkelijkheid weerbarstig. Wereldwijd wordt ongeveer 9 procent van het plastic gerecycled. In Europa wordt steeds mínder plastic gerecycled. En alleen al in Nederland gingen dit jaar vijf plasticrecyclers failliet.
Recyclers kunnen momenteel niet op tegen de lage prijzen van nieuw plastic, en het gemak ervan in het productieproces. Bedrijven die huisafval ophalen, schoonmaken, sorteren, en omsmelten naar gerecyclede plastic korrels, moeten concurreren met een totaal andere markt van goedkope fossiele plastics uit gigantische fabrieken in Azië en de VS. En de duurzame ambities van voedingsgiganten en verpakkingsbedrijven blijken niet groot genoeg om ook vast te houden aan gerecycled plastic als dat duurder is.
De problemen in de plastic-recyclingindustrie lijken sterk op die in de kledingindustrie. Tweederde van de nieuw verkochte kleding bestaat tegenwoordig (geheel of gedeeltelijk) uit plastic (denk aan namen als polyester, elastaan of acryl). Ook textielrecyclers (die van oude kleding nieuwe willen maken) kunnen niet op tegen fossiele goedkope materialen.
Mogelijk toch afspraken
Hoe groot de noodzaak volgens voorstanders ook, het lijkt politiek gezien volgende week niet uit te draaien op een juridisch afdwingbaar productieplafond. Over andere onderwerpen lijken de standpunten van landen minder ver uiteen te liggen. Zo zijn er plannen om afspraken te maken over beter beheer van plastic afval, meer recycling en mogelijk beter ontwerp van producten (waardoor recycling makkelijker is). Ook zouden er mogelijk afspraken gemaakt kunnen worden om vervuiling in oceanen door plastic vistouw te beperken.
De top in Zuid-Korea (trouwens zelf ook een grote plasticproducent) trekt veel minder aandacht – en regeringsleiders – dan de klimaattop van afgelopen weken. Wordt het plastic probleem misschien nog onderschat?
„Absoluut”, vindt McCauley. „Maar als er geen akkoord komt, accepteren we een toekomst waar mensen onnodig ziek worden door plastic vervuiling, een wereld waarin oceanen een plastic soep worden. Dit is een once in a lifetime kans en die mogen we niet verspillen.”