Kunstenaar Suzanne Valadon: haar tijd ver vooruit, choquerend en trouw aan zichzelf

Zodra je via de marmeren hal in het Musée des Arts in Nantes de expositie van Suzanne Valadon betreedt, zie je twee zelfportretten. Het ene is dat van een vrouw in kleurrijke kleding, scherp getekend en zwart omlijnd. Ze kijkt je via een spiegel recht aan, stuurs en onvriendelijk. Op het tweede zie je dezelfde vrouw, met ook die korte haren en de diepzwarte wenkbrauwen, maar nu naakt, met alleen een kralenketting boven volle borsten. Zesenzestig is Suzanne Valadon (1865 – 1938) op dit tweede doek, het is haar laatste zelfportret, de blik is meer naar binnen gericht.

Onverschrokken en onconventioneel schildert ze zichzelf, zoals ze het vrouwenlichaam haar leven lang heeft vastgelegd, van puberteit naar volle bloei tot ouderdom. Hier zien we een eigengereide schilderes die begon als model, autodidact was en volstrekt haar eigen weg ging, op zoek naar haar vérité, haar waarheid. Haar werk trekt nu volle zalen. Dat lag bepaald niet voor de hand.

Haar moeder, wasvrouw in een dorp bij Limoges, verruilde haar armoedige milieu voor Montmartre, de wijk van kunstenaars en bohème. Haar tienerdochter wil ruiter worden, gaat werken voor een circus, wordt acrobaat, krijgt een trapezeact. Ze valt. Einde carrière. Op haar vijftiende verdient ze de kost als model, ze poseert niet voor de minsten: voor Pierre Auguste Renoir, die haar vereeuwigt in Danse à la ville (1883), voor Henri de Toulouse-Lautrec, die haar schetst in La Buveuse ou Gueule de bois (1889), voor Pierre Puvis de Chavannes, met wie ze jaren samenwoont.

Suzanne Valadon, portret van Mauricia Coquiot
Foto Philippe MIGEAT/ Musée des Beaux-Arts

Haar uithoudingsvermogen als model is uitzonderlijk. Terwijl ze poseert houdt ze haar oren en ogen open, ze luistert en leert. Ze gaat naar de grote tentoonstellingen van haar tijd, kijkt naar het werk van Paul Gauguin, Henri Rousseau, ziet de intense kleuren van Paul Cézanne. Niemand weet dat ze al van jongs af aan tekent – behalve haar moeder, en die keurt het af. Een model hoort zelf geen artistieke ambities te hebben.

Ongeflatteerd

Op haar achttiende schildert Valadon haar eerste zelfportret, direct en sober, een beetje streng, in geen enkel opzicht flatteert ze haar uiterlijk. „Je moet jezelf in de ogen durven kijken om je ziel te zien”, meende ze. Kort daarna zou ze bevallen van haar zoon Maurice, de latere schilder Maurice Utrillo. Netzomin als zij haar vader kende, zou haar zoon ooit weten wie zijn vader was.

Een vriend laat een van haar tekeningen zien aan de dertig jaar oudere Edgar Degas, grootheid van zijn tijd, die meteen onder de indruk is: „Voortaan hoort u bij ons!”, roept hij uit. Ze zien elkaar vaak, hij moedigt haar aan, leert haar etsen en graveren, hij koopt haar werk. Ze heeft een affaire met Eric Satie, tekent veel: „Ik wilde geen mooie tekeningen maken om te laten inlijsten, nee. Gewoon goede tekeningen om een enkel intens moment van het leven te vangen.”

Op de grens van de nieuwe eeuw, ontwikkelt ze een eigen realistische, harde, post-impressionistische stijl, met kenmerkende zwarte lijnen rond haar figuren, of het nu twee zussen zijn, stillevens of familieportretten. Haar stillevens zijn kleurrijk, haar portretten onopgesmukt. Schildert ze haar moeder, dan verdonkeremaant ze niet de diepe groeven in haar gezicht. Schetst ze vrouwen bij het maken van hun toilet, dan laat ze hun bolle buik zien als ze uit bad komen of bij het kammen van hun haar.

Adam en Eva

Soms choqueert ze. In 1909 schildert ze Adam en Eva, een bijbels tafereel waarbij ze zichzelf afbeeldt met haar minnaar, André Utter. Zijn geslacht is duidelijk zichtbaar. Voordat ze het doek mag exposeren, verzoekt men haar het te bedekken met een wijnrank. Bovendien is hij 23 en zij 44. De rollen zijn omgekeerd: hier zet een vrouw een man neer – naakt nota bene.

Ook La chambre bleue roept discussie op. Het doek toont een vrouw, halfliggend op een kleurrijk bed, gekleed een groen-wit gestreepte, wijde broek, twee boeken naast haar, een sigaret in de mond. Ze kijkt naar iets buiten het doek. De impliciete verwijzing naar Olympia van Manet en de Odalisque van Ingres is evident. Met dit verschil dat deze vrouw niet verleidt, maar gewoon zichzelf is, autonoom.

Suzanne Valadon, L’Acrobate ou La Roue (1916) Foto Stéphane Pons

Valadon exposeert steeds vaker. Ze vermijdt Salons waar alleen werk van vrouwen getoond wordt. Ze is immers geen bourgeoise, zoals de meeste vrouwelijke kunstenaars van haar tijd. Critici prijzen haar vanwege haar mannelijke, viriele stijl, zo verschillend van grote vrouwelijke schilders die haar voorgingen, zoals Elisabeth Vigée-Le Brun of Berthe Morisot.

De prachtige overzichtstentoonstelling in Nantes laat zien hoe uitzonderlijk Valandon was. Lang werd haar naam alleen genoemd als de moeder van Maurice Utrillo. Nu wordt haar eigen werk bewonderd. „Mijn werk is af”, zei ze tegen een kunsthistoricus die haar in 1938, een paar weken voor haar dood, kwam interviewen, „nooit heb ik mijn denkbeelden verraden, nooit heb ik afstand genomen van waar ik in geloofde”.