Kunstenaar Dries Verhoeven (1976) vertegenwoordigt Nederland op de Biënnale van Venetië in 2026. Dat maakte het Mondriaan Fonds dinsdag bekend. De Nederlandse theatermaker en kunstenaar werkt voor de inzending samen met curator Rieke Vos (1981). De twee brengen, volgens het fonds voor het eerst, performancekunst naar het Nederlandse Rietveldpaviljoen in Venetië.
Met een ‘performatieve interventie’ reageert Verhoeven op de „onzekere gemoedstoestand” die hij in Nederland en Europa ervaart. Verhoeven: „De geopolitieke spanning is op zijn zachtst gezegd grimmig; het is lang geleden dat onze toekomst zo ongewis was. Ik wil proberen om de onrust tastbaar te maken binnen de safe space van de Biënnale.” Hij neemt het Rietveldpaviljoen, dat in principe de aangewezen locatie is voor de Nederlandse inzending aan de kunstbiënnale, als onderwerp mee in de interventie. Het paviljoen uit 1954 werd ontworpen door architect Gerrit Rietveld, en staat volgens Verhoeven voor een optimistische naoorlogse periode.
Lees ook
Verhoevens ‘Dear beloved friend’ toont kritisch portret van de decadentie van de westerling
De inzending is gekozen door een internationale jury die het Mondriaan Fonds adviseert. Eelco van der Lingen, directeur van het fonds, plaatst de keuze voor Verhoevens voorstel in een recente ontwikkeling. In 2022 koos kunstenaar melanie bonajo ervoor buiten het Rietveldpaviljoen te exposeren. Twee jaar geleden organiseerde Renzo Martens een dubbeltentoonstelling in Congo, met een Congolees collectief. Van der Lingen ziet dat het Mondriaan Fonds nu weer een inzending heeft uitgekozen die „gangbare conventies opzijzet en hiërarchie en nationale representatie bevraagt. Het gebouw, de tuin, de Biënnale en de verhouding met de wereld daarbuiten verdienen het om bediscussieerd te worden.”
Dries Verhoeven maakt performances en installaties, soms in de publieke ruimte. Hij nodigt zijn publiek vaak uit mee te doen of te denken, houdt de toeschouwer een spiegel voor in werken over de kapitalistische samenleving. Kunsthistoricus en curator Rieke Vos is sinds 2023 conservator hedendaagse kunst bij het Teylers Museum in Haarlem.
De biënnale vindt plaats in 2026, van 9 mei tot en met 22 november.
Bijna veertig jaar geleden was de opera Ithaka van Otto Ketting voor het eerst te zien, bij de opening van het Amsterdamse Muziektheater (tegenwoordig Nationale Opera & Ballet), en dat was meteen ook de enige keer. De ongehoorde opera verkreeg in kleine kring een cultstatus, want de muziek zou geweldig zijn (en dat klopt). Concertgangers konden dat drie jaar geleden al vaststellen, toen componist en Ketting-biograaf Elmer Schönberger de geweldige Ithaka Symphony samenstelde uit het operamateriaal. Nu was in de NTR ZaterdagMatinee eindelijk de complete opera opnieuw te beleven, in concertante vorm.
Het was geen succes, in 1986. Schönberger, indertijd als dramaturg bij de voorstelling betrokken, verhaalt hoe Ketting na de deceptie van de première nooit meer voet in het Muziektheater zette. Hij schreef ook nooit meer een opera, hoewel zijn muziek – oneerbiedig gezegd een kruising tussen Louis Andriessen en Alban Berg – grote dramatische spankracht heeft. Je kunt je zelfs afvragen of Ithaka wel een echte opera is: er is dialoog noch handeling, amper een verhaal. De toonzetting is bovendien duister en melancholiek. Allemaal redenen dat het stuk niet lekker viel, op die feestelijke openingsavond negenendertig jaar geleden. Maar op zomaar een zaterdagmiddag bleek dat Ithaka genoeg te bieden heeft: vitale en gedreven orkestmuziek, bezielde lyrische zanglijnen, een herfstige gloed.
Foto Foppe Schut
De titel verwijst naar het gelijknamige gedicht van Kaváfis: Ithaka (thuiseiland van de notoire zwerver Odysseus) is de reden dat je op pad gaat, maar uiteindelijk is de reis zelf het doel. ‘Godverdomme, maak wat mee’, was Kettings samenvatting, aldus Schönberger. Ze citeren weliswaar een paar strofen, maar Ketting en librettist Kees Hin hebben geïnspireerd door Kaváfis een heel nieuw verhaal verzonnen, over drie personages die in hotelbar Ithaka door hun herinneringen dwalen. De opera speelt zich af in het geheugen, dat een gedeeld limbo tussen droom en werkelijkheid blijkt. Een Engel des Doods (de vlammende sopraan Johanni van Oostrum) modereert de boel, er is sprake van seks en moord, maar over het algemeen vermijdt Ithaka de operaclichés; het is eerder een experimentele ‘nouveau roman’ op muziek.
De solistencast is uitstekend. De journalist (bas-bariton Derek Welton) overdenkt zijn onderzoek naar tangokoning Carlos Gardel die stierf bij zijn veertienjarige minnares. Fotomodel Star (mezzo Iris van Wijnen), expliciet verwant aan Bergs Lulu, hunkert naar echte liefde. De dichter (bariton James Newby) bezingt zijn dode minnaar. Hoe hun binnenwerelden met elkaar reageren en vervloeien laat zich niet navertellen, maar de gistende, stuwende, intelligent zalvende en gemeen stekende muziek laat het je voelen. Tekenend is dat de enige actiescène, waarin Star wordt gewurgd door haar geliefde, het meest eendimensionaal overkomt.
Antony Hermus dirigeerde drie jaar geleden ook de Ithaka Symphony en etaleert opnieuw zijn affiniteit met Kettings elektrisch geladen idioom. Het Radio Filharmonisch gromt en bijt en knettert, met excellerende koperblazers en vele prachtige compacte soli van onder meer concertmeester Nadia Wijzenbeek. Het Groot Omroepkoor fungeert haast als orkestgroep, met korte commentaren en instrumentaal gedachte partijen. Nu zou ik die vreemde droomwereld van Ithaka toch nog wel eens willen zíen, op een operapodium, bijvoorbeeld bij DNO.
Op de gevel van de Fondation Louis Vuitton (FLV) in Parijs prijkt deze lente en zomer een uitspraak van David Hockney in letters van roze neon. „Do remember they can’t cancel the spring” staat er triomfantelijk tussen de zilveren zeilen op het gebouw van Frank Gehry. Hockney maakte deze opmerking voor het eerst in 2020, tijdens de eerste corona-lockdown. Sindsdien is het een gevleugelde uitspraak van de Britse schilder geworden. Bernard Arnault, leider van ’s werelds grootste luxebedrijf Louis Vuitton Moët Hennessy, besluit er zijn voorwoord in de catalogus mee: „May we always remember the optimism of your words: Do remember they can’t cancel the spring.”
Mmm. Zo’n uitspraak kan ook nog hele andere dingen in het geheugen roepen. Hoe heette dat boek ook alweer waarmee Rachel Carson begin jaren zestig, toen Hockney zijn eerste schreden op het pad naar totale schildersroem zette, de milieubeweging in vlam zette? Silent Spring, als verwijzing naar de vogels die niet floten maar stierven dankzij het gebruik van DDT en ander landbouwgif. „They” kunnen wel degelijk de lente afschaffen.
Bezoeker voor schilderijen van David Hockney in de Fondation Louis Vuitton. Foto Marc Domage
Tot zover het gekniesoor. Want binnen kun je alleen maar weerloos zijn tegen de schilderijen van Hockney. „Does it spark joy?”, is een andere recente gevleugelde uitspraak, deze niet van Hockney maar van opruimgoeroe Marie Kondo, en het werk van Hockey is een en al joygespark, in alle zalen van het schip dat Gehry hier heeft aangelegd; als een soort ark van Noach verzamelt het alle joy die Hockney sinds 1955 over ons heeft uitgestort. Neem bijvoorbeeld de schilderijen die hij sinds eind jaren negentig in Yorkshire en later in Normandië maakte, waarop van die ronde, machinaal gevormde strobalen de velden bevolken. Nostalgie is niet nodig; Hockney zag de joy van die dingen. Geen onvergankelijke wereld, zoals Nescio ooit schreef, want ook landschappen veranderen, maar wel onvergankelijk plezier in het tonen daarvan.
Britishness en queerness
Hockney is inmiddels 87 en heeft de laatste jaren al een flink aantal tentoonstellingen gemaakt die de laatste hadden kunnen zijn. Wie weet is het deze; met meer dan 400 werken is het in ieder geval de grootste. Hockney kun je wel de Elton John van de beeldende kunst noemen. Immens getalenteerd, nooit gekluisterd aan een avant-garde, excentriek uitgedost, een icoon van Britishness en queerness die onvergetelijk werk heeft gemaakt maar toch nooit in alle kringen helemaal serieus wordt genomen.
Hockney had maar één modernistisch gebouw en drie palmbomen nodig om zowel abstractie als ironie als melancholie rond te laten zingen
Deze tentoonstelling gaat vooral over de laatste 25 jaar van zijn productie, maar begint gelukkig met twee zalen gevuld met greatest hits uit de jaren zestig en zeventig, waaronder een paar van zijn zwembaden, portretten en interieurs, met daarbij het geestige Some Neat Cushions on a Couch (1967), dat inderdaad een bank met kussens, een luxaflex en een tapijt toont (en een stukje kamerplant), en het al even geestige en geweldige Savings and Loan Building (ook 1967). Hockney had maar één modernistisch gebouw en drie palmbomen nodig om zowel abstractie als ironie als melancholie rond te laten zingen. Wat een feest. Opvallend zijn de schilderijen van mannelijk naakt onder de douche uit de jaren zestig, een tijd dat seksuele contacten tussen mannen nog strafbaar waren in het VK.
David Hockney, Christopher Isherwood en Don Bachardy, 1968. Acryl op canvas.
Op zijn manier heeft Hockney altijd met nieuwe media geëxperimenteerd, onder meer met faxmachines en polaroids; op de tentoonstelling hangt boven de meesterlijke fotocollage Pearblossom Highway uit 1986, een van zijn vele spelingen met perspectief. Volgens Hockney hadden schilders altijd al met techniek geëxperimenteerd; hij maakte veel werk van het bewijzen dat schilders sinds de vroege Renaissance met een camera obscura en andere optische instrumenten gebruikten, nu bekend als de Hockney-Falco theorie, waar hij in 2001 een boek over publiceerde, Secret Knowledge: Rediscovering the Lost Techniques of the Old Masters. In de FLV zijn op The Great Wall (2000) kleine reproducties van oude schilderijen te zien om ons te overtuigen.
David Hockney, Portrait of an Artist (Pool with Two Figures), 1972. Foto Jenni Carter
iPad en iPhone
Hockney zelf begon al heel snel na hun verschijning op de iPhone en de iPad te schilderen. Een paar jaar maakte hij elke dag een stilleven op zo’n schermpje en e-mailde dat naar vrienden. Anderen kregen ze ook te zien en dat was een genot dat je eigen scherm elke keer deed oplichten. Sprezzatura. De FLV hangt er nu vol mee, maar dan op groot formaat uitgeprint en soms als schilderij ingelijst aan de muur gehangen. Dat werkt helaas niet. De prints missen de helderheid van de schermen. Geen joy maar soep. Of is het gewoon nog wennen? Gelukkig maakt hij ook nog steeds schilderijen, waaronder een grote zon en een zelfportret in een tuin in Londen, waarop narcissen de komst van de lente aankondigen, het meest recente werk op de tentoonstelling. Hockney schildert zichzelf in deze tuin terwijl hij zichzelf schildert terwijl hij zichzelf schildert, een Droste-effect waarin we wel willen blijven. Hockney forever. En zijn bril is ook nog eens geel.
Hockney als immersieve ervaring. Foto Marc Domage
Veel beter dan de iPadschilderijenprints werkt de zaal waarin Hockney’s decors voor opera’s zijn ondergebracht. Je kunt op grote kussens liggen en vanaf alle vier wanden bestookt worden met nu geanimeerde ontwerpen voor opera’s uit de jaren zeventig en tachtig, van Stravinsky, Ravel, Wagner, Puccini. De animaties zijn overgenomen uit David Hockney: Bigger & Closer (not smaller & further away), een door de meester zelf gesuperviseerde immersive experience die in 2023 in Londen te zien was. Meestal worden zulke immersieve tentoonstellingen gemaakt over al lang dode kunstenaars – Van Gogh, Monet, Klimt, Kahlo, Dali, et cetera – het avontuur uit hun werk gezeefd tot er een paar stijlkenmerken overblijven. Maar Hockney leeft nog! Misschien blijft Hockney wel altijd leven. Nee, dat kan niet. Echt niet?
<dmt-util-bar article="4896117" data-paywall-belowarticle headline="Alle joy die de Britse schilder David Hockney sinds 1955 over ons heeft uitgestort, is nu verzameld in Parijs ” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2025/06/06/alle-joy-die-de-britse-schilder-david-hockney-sinds-1955-over-ons-heeft-uitgestort-is-nu-verzameld-in-parijs-a4896117″>
Stel: je zit in een linkse punkband en je komt erachter dat het festival waar je deze zomer voor geboekt bent, eigendom is geworden van een durfinvesteerder die in olie, wapens en illegale nederzettingen in de Palestijnse gebieden zit. Wat kun je dan doen? Boycotten? Je uitspreken? Wat heeft zin, wat is het minst hypocriet? Punkbands Hang Youth uit Amsterdam en Refused uit Zweden kozen verschillende routes.
De situatie: private equityfonds Kohlberg Kravis Roberts & Co (KKR) uit New York nam vorig jaar voor 1,3 miljard euro Superstruct Entertainment over, een bedrijf dat ruim tachtig popmuziekfestivals in Europa en Australië onder zijn hoede heeft. In Nederland gaat het onder andere om rockfestival Zwarte Cross, dancefestivals Mysteryland, Defqon.1 en Amsterdam Open Air. Daarnaast zit KKR in bedrijven als Batavus, Blue Band, Hans Anders, Q-Park en Roompot. Maar ook in fossiele brandstof, wapens, Israëlische datacentra en organisaties die banden hebben met illegale nederzettingen in Palestijnse gebieden. Het heeft bovendien nauwe banden met Donald Trump.
Bands boos, festivals boos, iedereen boos. De festivals namen snel afstand van wat Zwarte Cross een „boze stiefmoeder” noemde, en Superstruct verklaarde dat er geen cent naar KKR gaat (wat misschien op korte termijn klopt, maar KKR is het soort bedrijf dat snel en veel wil verdienen aan bedrijven die het overneemt. Onderweg is het minder begaan met de inhoudelijke doelstellingen van zijn targets, of hoe die eraan toe zijn als ze klaar zijn met het afkluiven van het kapotbezuinigde karkas). Het hielp niet: bij verschillende festivals volgden afzeggingen. Hang Youth annuleerde, net als onder meer Youp van ’t Hek en Claw Boys Claw, hun optreden op Zwarte Cross: „boycot die kk tent”.
Ze willen geen deel uitmaken van een systeem dat KKR rijker maakt, en dat signaal geven ze succesvol af. Maar je echt onttrekken aan de wereld van het bloedgeld blijkt lastig: Hang Youth kreeg zelf meteen voor de voeten geworpen dat hun eigen webshop op software draait waaraan KKR geld verdient. Ze staan deze zomer ook nog op het door Mojo Concerts georganiseerde festival Down the Rabbit Hole, en zijn bovendien aangesloten bij het boekingskantoor van Mojo. Mojo is eigendom van het Amerikaanse Live Nation, waaraan bedrijven als Vanguard, Blackrock en State Street goed verdienen: fondsen die volgens mensenrechtenorganisatie As You Sow investeren in clusterbommen, landmijnen, nucleaire wapens, witte fosfor en andere niet erg linkse zaken.
Lees ook
Grote Nederlandse festivals staan plots voor een keuze: dj’s keren zich tegen investeerder wegens banden met Israël
Refused treedt wél op
„Liever hypocriet dan conservatief”, zei Hang Youth-frontman Abel Gijlswijk eerder over hun deal met Mojo. En: „Je kunt sowieso niet onhypocriet zijn als anti-kapitalist in een kapitalistische wereld. Mensen die denken dat ze daarbuiten kunnen staan, zijn gewoon dom.” Tja. Iets doen is beter dan niets. Maar toch… je aansluiten bij – en verdienen aan – het systeem dat iets steunt waar je zegt tegen te zijn, is lastig uit te leggen als: ‘het systeem van binnenuit kapotmaken’.
Refused, de Zweedse punkveteranen die je telkens in successerie The Bear hoorde, neemt de tegenovergestelde route. Zij verklaren wél op Superstructfestivals te gaan spelen (zoals Szíget in Hongarije), omdat ze nog meer moeite hadden met de onvermijdelijke hypocrisie. Want ze staan ook op festivals van Live Nation. Boycotten zou volgens Refused goed vallen bij hun achterban, maar raakt de festivals die er ook helemaal niets aan kunnen doen, buitensporig hard. Liever maken ze lawaai voor „het concentratiekamp/kerkhof dat Gaza is geworden”.
Dat is ook een invoelbare keuze en een manier om toch een signaal af te geven. Maar waar Hang Youth zegt: geen cent naar KKR over onze rug – hoe makkelijk het ook is om daar kanttekeningen bij te maken – moet het bij Refused pijn doen dat ze KKR op deze manier spekken, hoe hard ze ook roepen hoe stom die zijn. Een duivels dilemma, waarop de linkse punkelite geen eenduidig antwoord heeft.