Eén zegen biedt het Design Museum: je hoort ze niet tikken. In de enorme zaal waar de tentoonstelling Alle tijd van de wereld staat opgesteld, word je compleet omringd door staande klokken, pendules, en vitrines met horloges. Maar tikken, dat doen ze niet. Al is het een schrale troost. Immers, we houden toch wel de tijd bij, hebben haast, planningen. De klok, kortom, is een terreur. Daarover gaat deze tentoonstelling, of eigenlijk: over de vormgeving van tijd. Hoe is die ontstaan? En, is er iets aan te doen?
Het begon vooral in de 13de eeuw, vertelt de tentoonstelling. Boeren hadden genoeg aan de stand van de zon, maar kloosterlingen moesten op vaste tijden bidden. Het eerste uurmechaniek werd toen vermoedelijk voor kloosters ontwikkeld, en werd vanaf de 16de eeuw steeds meer verfijnd. Klokken werden pronkstukken, waarvan de tentoonstellingsmakers een flinke variatie verzamelden. Als toonbeeld van innovatie werden uurwerken middelen voor diplomatie (cadeautjes) en later kwamen ze in huis. Een statige slingerklok uit 1750 is zo’n familiestuk, dat van generatie op generatie werd doorgegeven: symbolen van goede smaak en wetenschappelijke interesse.
Mis ging het pas in de 19de eeuw. Door de industrialisatie werden straffe dagindelingen opgelegd (dat vertelt de expositie helaas niet) terwijl intussen nog geen klok gelijk liep. Elk dorp kon een eigen tijdzone hebben. Dat werd een probleem bij het treinverkeer. In Engeland gingen conducteurs vaak met elkaar overleggen waarbij het compromis bepaalde of een aansluitende trein vertrok. In 1847 werd de tijd gelijkgetrokken en uiteindelijk werden wereldwijde tijdzones uitgerold: niet om de mens te dienen, maar een mondiale economie. Zo ontstond de terreur. En die werd alleen maar erger.
In de 19de eeuw kwam de stempel- of fabrieksklok, waarmee fabrieksarbeiders hun werknemerskaart afstempelden (de Bundyklok). In de 20ste eeuw kwamen steeds meer klokken, horloges, analoog, digitaal, programmeerbaar: geen seconde kon nog ongezien ontsnappen. Droevig is de kantoorklok van de PTT uit de jaren zestig, waar de minuten niet in 60 seconden maar in 100 tijdseenheden zijn opgedeeld: om de productiviteit van werknemers nóg meer te verhogen.
Door de kernbommen in 1945 groeide het besef dat het leven op de wereld wel gauw voorbij zou zijn, waarop het Bulletin of Atomic Scientists vanaf 1947 de Doomsday Clock ging bijhouden. Het aantal minuten voor middernacht geeft aan hoe dichtbij de catastrofe ongeveer is – momenteel nog 89 seconden. Het dient dus om ons bang te maken. Dat waren we al. Ook zijn er ontwerpen voor ons individuele einde-der-tijden: de Shortlife Clock van Dries Depoorter uit 2020 laat op basis van statistieken alvast zien hoeveel tijd van je leven verstreken is. Oftewel: dat schiet op.

Foto Ben Nienhuis
©Fondation Napoléon/ Patrice Maurin-Berthier
©Fondation Napoléon/ Patrice Maurin-Berthier
Collectie Design Museum Den Bosch
Collectie Design Museum Den Bosch
Valse Rolex
Sinds tijd enkel nog arbeidstijd werd, een quotum om te halen, moet vrije tijd ook goed besteed worden. Waardoor mensen met terminale ziektes de stress ervaren dat ze hun resterende tijd zinvol moeten besteden. Want dat leren we. De 20ste eeuw maakte van tijd een politiemacht en wat de tentoonstelling niet vertelt, is hoe de 21ste-eeuwse aandachtseconomie dit verergert: die smeert ons geen spullen aan, maar rooft via sociale media onze schaarse tijd.
Wel is er een scherm waarop tiktokkers snelle tips geven voor time management – maak vooral to-do-lists, en draag elke dag dezelfde kleren. Hangt dit er als ironisch statement? Waarschijnlijk. Maar daar stelt de expositie niet iets anders tegenover. Het abstracte tapijt van Susan Morris uit 2014 wil ons aanmoedigen om na te denken over de rol van tijd in ons leven – dat werkt niet.
Uiteindelijk is de expositie dusdanig met uurwerken gevuld dat ze niet ontsnapt aan de slaafsheid van de technologie die ze bekritiseert. Wat boeit het om een valse Rolex te zien, of een duur horloge dat Elizabeth Taylor droeg? Er zijn geen anti-klokken, geen tijdverruimende dyslectische opstartsystemen – niet dat die bestaan, maar wat zou zoiets fijn zijn.
Hoe tijd los kan staan van een wijzerplaat, vertelt filosoof Joke Hermsen, genoemd in een zaaltekst, in haar essays over tijd. Zij ziet ontsnappingsmogelijkheden in de muziek en literatuur. Componist Simeon ten Holt pleit met zijn repetitieve muziek voor vrijheid: elk stuk kan kort of lang duren, niets staat vast. Zulke muziek kan de luisteraar ontvankelijk maken voor tijd als ‘duur’, waarin een ervaring alle ruimte voor een eigen tijdsverloop heeft.
En in literatuur lopen tijden altijd door elkaar. Bij Marcel Proust is een uur niet een uur, maar een vat gevuld met geuren, geluiden, voornemens. Dat gaat tegen het klokregime in, naar een tijd die essentiëler is dan de begrippen toekomst of verleden.
Misschien had het museum meer beeldende kunst moeten opzoeken. Immersieve installatiekunst, die het heden uitbreidt via stilte en eeuwigheid. Denk aan The Clock van Christian Marclay, die 24 uur lang real time Hollywoodfilmscènes vertoont van uurwerken: je raakt betoverd, gevangen in het heden, waarvan elke seconde in dit kunstwerk intensief wordt opgerekt.
Al bieden de klokken van Maarten Baas in de tentoonstelling ook zoiets. Eén ervan draait in een apart zaaltje: van bovenaf zijn twee straatvegers gefilmd die twee wijzers, opgebouwd uit puin, telkens iets naar voren vegen. Je zit er compleet in het heden, in alle rust. Hoewel je ergens wel beter weet. Immers, je ziet de seconden verstrijken. De klok tikt door.

Foto Sander Vermeer/ Collectie Design Museum Den Bosch
