Eigenlijk ging ik naar Love is Louder, een grote tentoonstelling over de liefde in Bozar, Brussel, om een raadsel op te lossen. Niet het raadsel van de liefde – je moet je doelen overzichtelijk houden – maar iets… waar ik geen vat op kreeg. Eind april zag ik in het Camden Art Centre in Londen de tentoonstelling The Bough Breaks van de Engelse schilder Matthew Krishanu. Daar was ik vooral naartoe gegaan omdat het Camden Art Centre altijd blindelings een bezoek waard is – Krishanu was voor mij tot nu toe redelijk reputatieloos door de kunstwereld geschoven.
Die indruk werd op de tentoonstelling bevestigd. Krishanu’s schilderijen gingen, zoals de begeleidende tekst uitlegde, over de jeugd van hem en zijn broer in Bangladesh als kinderen van christelijke missionarissen. Sobere doeken waren het, precies geschilderd in zachte kleuren – de bomen losjes, de mensen gedetailleerd, geschilderde familiekiekjes, met af en toe een knauw. Twee jongens op een paard. Twee jongens in een te groot bed. Twee jongens bij het karkas van een dier. Eén jongen, tot zijn dijen in een meertje – het was allemaal mooi, maar ook op de rand van te zacht, te vriendelijk. Tot ik op een klein schilderij van iemand in het water stuitte. De persoon staat rechtop, heeft zijn/haar zwarte gewaad opgetrokken tot boven de knieën en kijkt naar beneden. Een zwarte haarlok wappert in de wind. Onder hen draait, kolkt en zindert het – en dat water was perfect. Het tintelde blauw, wit, grijs om onze hoofdpersoon; maar vooral was Krishanu er subliem in geslaagd de kleuren en de beweging van het water samen te laten vallen met het vloeien van de verf. Alles bewoog, en toch was er balans. Ik kon bijna niet geloven dat ik zo’n mooi (Rembrandt!) schilderij zag, daar – en nu keek ik ook anders naar de overige doeken. Die verbeelden geen leegte, zag ik nu, maar stilte. Geen zachtheid, maar evenwicht. Geen saaiheid, maar vrede, diepe vrede. Toen iemand me enkele weken later plompverloren vroeg wat geluk is, dacht ik aan Krishanu’s water-schilderij en wist ik het antwoord: geluk begint met harmonie, het gevoel dat alles op zijn plaats is, waarna je van daaruit wordt opgetild naar iets hogers, iets tintelends. In balans zijn én los van alles komen. Dat zag ik op Matthew Krishanu’s beste doeken.
Liefde.
Zoet
Maar toen ik foto’s van zijn werk aan anderen liet zien, waren de reacties lauw. Mooi ja. Best goed. Goh. Blijkbaar zijn lichtheid, balans, verstilling, liefde, moeilijk in de beeldende kunst te vangen. In de literatuur knettert de liefde overdadig van de pagina’s, in opera is ze bijna onontkoombaar, zo ongeveer de hele popmuziek gaat over liefde, verlangen, verlaten worden – maar in de hedendaagse beeldende kunst zie je haar weinig. Picasso? Gaat eerder over macht. Warhol? Idem. Koons en Cicciolina? Seks – en ook macht. Hoe zou dat komen? Hoe komt dat? Vinden we kunst over liefde al snel te zoet? Of kijken we over de echte liefde heen, omdat ze saaie, onopmerkelijke kunstwerken oplevert? Dát maakte me nieuwsgierig naar de Brusselse tentoonstelling over liefde: is kunst in staat, zeker in deze tijd, zo’n combinatie van balans en verheffing te tonen? Verlichting te brengen misschien wel, juist nu we die zo hard nodig hebben?
En inderdaad: Love is Louder is een uiterst sympathieke expositie, waar de goede bedoelingen vanaf spatten, en opent met een grote, enorm groene wandschildering van de Belgische kunstenaar Kasper Bosmans waarin hij de traditie van kersenboomgaarden die vaak worden gebruikt als romantische schuilplaats (gesymboliseerd door twee paar voeten die onder de bomen uitsteken) combineert met het verhaal van keizer Rudolf II die zich om zijn queer-achtergrond terugtrok in een Belvédère om zich volledig aan zijn eigen fascinaties te wijden. Hoe vrij kan de liefde nog zijn, vraagt Bosmans zich af, hoe zichtbaar.
Daarmee is de toon gezet. Love is Louder behandelt inderdaad elk aspect van de liefde tussen mensen dat je kunt bedenken. De tentoonstelling is opgebouwd uit drie delen: ‘Intimiteit & romantiek’, ‘Verwantschap & vriendschap’ en ‘Gemeenschap en solidariteit’ – langzaam trekt de liefde hier de wereld in, beginnend bij persoonlijke intimiteit en eindigend bij liefde die zich uit in engagement en maatschappelijke verbondenheid. Alleen: daarbij blijkt de liefde maar heel zelden onbekommerd beleefd te worden. Meteen in de eerste zaal zien we bijvoorbeeld twee stoffen roze figuren van Louise Bourgeois in een innige verstrengeling – maar ze bungelen aan een dunne draad, waardoor ze doen denken aan gehangenen. Tracey Emin toont een van haar vroege wandkleden, met daarop de tekst ‘I want an international lover that loves me more than the world’ – die er blijkbaar nog niet is. Liefde is vooral verlangen hier, twijfel en streven, maar nooit vindt ze vervulling. Het werk dat daar misschien nog het dichtste bij komt, is een schilderij van het Franse talent Nathanaëlle Herbelin: het toont de vriendinnen Claire en Cécile, samen op een groene bank. De ene vrouw zit rechtop, ogen gesloten, benen gekruist, de ander ligt met haar hoofd in haar schoot. Dat zou allemaal behoorlijk liefdevol en intiem kunnen zijn als de laatste vrouw niet naar de schilder had gekeken, en daarmee naar ons – wég intimiteit. Dat deed me beseffen dat kunst ook altijd gaat over kijken en bekeken worden: als geliefden op een kunstwerk echt helemaal in elkaar opgaan (neem de man en de vrouw op Gustav Klimts beroemde Kus) ga je er als toeschouwer óf automatisch van uit dat je in hun wereld niet bestaat, óf de kunstenaar manoeuvreert je in de positie van voyeur. Word je als toeschouwer wél erkend (een typisch trekje van het modernisme), doe je als het ware mee, dan is de intimiteit dus weg.
Schilderijen zijn het, waar de maker naar heeft gekeken zoals je zou willen dat een geliefde kijkt naar jou
Illusie
Misschien is dat een onverwachte reden waarom het verbeelden van liefde zo moeilijk is geworden: de twintigste-eeuwse kunst accepteerde niet langer dat kunstwerken zich louter als illusie presenteerden, als afzonderlijke werelden waarvan je als toeschouwer geen onderdeel uitmaakte. Als toeschouwer doe je altijd mee, declameerde Duchamp, declameerden de modernisten, en daarmee draaiden ze, ongetwijfeld niet expres, de kunst over intimiteit de nek om. Bij werken die geslaagde liefde tonen kun je geen toeschouwer gebruiken: als de geliefden volledig in elkaar opgaan, word je als toeschouwer genegeerd en ligt de kitsch-associatie zwaar op de loer. Is dat de reden dat er op Love is Louder geen onbekommerde, harmonieuze relatie te vinden is? Of heeft dat mede te maken met het feit dat geliefden zich liever terugtrekken uit de wereld, en de artistieke tijdgeest juist haar betrokkenheid, haar engagement met de wereld wil tonen? Niet voor niets duiken er, naarmate de liefde op Love is Louder steeds verder de maatschappij intrekt, steeds meer problemen op – de Aidscrisis, discriminatie, uitsluiting, sociale druk. En als daarbij niet de ontsnapping van het engagement wordt geboden, voel je je als toeschouwer al heel snel een voyeur, zoals bij de fascinerende film Romance van de Duitse Dara Friedman. Die toont een half uur lang zoenende stelletjes in een Romeins park, gefilmd zonder dat ze het wisten – wat maakt het uit, denk je, ze weten niet dat ze zijn vastgelegd, ze beseffen niet dat ik ze zie. Maar toch voelt de film heel ongemakkelijk, onethisch bijna – liefde, besef je, is ook het privilege om je terug te trekken. Om je samen in het tijd- en plaatsledige te wanen.
Lastig hoor, bij beeldende kunst.
Naief
Even dacht ik dat dát de reden is dat Love is Louder slechts beperkt werkt: omdat het verbeelden van liefde uit de aard van de zaak een paradox is. Maar toen ging ik na de tentoonstelling even naar Gladstone Gallery – nog zo’n plek waar je, zowaar, redelijk blindelings naartoe kunt. En jawel, ook daar hing, of het lot ermee speelde, het werk van een jonge schilder van wie ik nog nooit had gehoord. Ze heet Arisa Yoshioka, is deels Japans en deels Mongools, geboren in 2000. En het spatte ervan af – aanvankelijk dacht ik dat het talent was. Yoshioka’s doeken zijn bescheiden, intiem, op het naïeve af. Drie Mongoolse meisjes in traditionele kledij, zittend op een kar. Een stilleven met krant-bloemen-drank-en-masker dat zo van Toulouse-Lautrec zou kunnen komen. Een groepje potplanten op een tuintafeltje, van bovenaf gezien. Vogels, veel vogels. Misschien kwam het doordat ik extra ontvankelijk was voor het onderwerp, maar ineens schoot ik weer in een Krishanu-moment: ik besefte dat op Yoshioka’s schilderijen de vogels steeds de overgang symboliseren tussen droom, illusie en het echte leven. Dat zag je het best op het doek van een vrouw in bed: we zien haar hoofd, op een wit kussen, dat uitsteekt boven een geel-met-rode deken. Alles wijst erop dat ze slaapt, droomt, haar ogen zijn gesloten, haar mond hangt lichtjes open. Alleen: op de rand van de deken, vlak boven haar slapende gezicht, zit een pimpelmees met een takje bramen in zijn bek – hij presenteert de bramen aan het slapende hoofd. En dit gebeurde: ik voelde hoe al mijn modernistisch gevoede vezels zich tegen het doek verzetten, tegen de illusie, tegen de combinatie van droom, vogels en bramen – maar ik had geen weerstand. Het was zo mooi. En ineens wist ik hoe dat kwam. Bij Yoshioka zit de liefde niet in de voorstelling, niet in het onderwerp, maar in het schilderen zelf. In de manier waarop ze kijkt, in haar concentratie, in de spanning die ze oproept door sommige stukken heel gedetailleerd te schilderen en andere heel los, in de manier waarop ze laat zien hoe de mond van de slapende vrouw openhangt, dat je je door die open mond even afvraagt of ze nog leeft, door de werkelijkheid niet kleiner, maar groter te maken, door de manier waarop ze de pimpelmezen beschermend om haar laat draaien – bij Yoshioka zit, net als bij Krishanu, alle betrokkenheid, alle liefde, in haar aandacht voor het kunstwerk zelf. Schilderijen zijn het, waar de maker naar heeft gekeken zoals je zou willen dat een geliefde kijkt naar jou.
Het kan dus echt, besefte ik.
En voor even was dat genoeg.