Sergeant eerste klas in het Israëlische leger Eshel van Straten (21) stond buiten de militaire basis Sufa in de Negev, vlak bij de Gazastrook. Hij en de andere mannen van zijn eenheid keken uit over de glooiende, okergele Negev-woestijn. Hier een plukje struiken, daar een boom. In de verte de velden van de kibboets Nir Yitzhak. De zon was net op. Vanuit Gaza werden er enkele raketten afgevuurd. De Nachal-eenheid beantwoordde die met mortieren. Eshel stuurde daarna een appje naar zijn ouders. ‘Alles oké’.
Plotseling verscheen een klein zwart onbemand vliegtuigje aan de horizon. Het kwam met hoge snelheid op hen af. Ze keken er verbaasd naar. Voor ze iets konden doen, verminderde het vaart en dook soepel de basis in. Het luchtalarm begon te loeien. Een seconde later explodeerde een bom achter de betonnen platen die de basis beschermden en steeg een rookpluim op. Het was de ochtend van 7 oktober. De aanval van Hamas op het zuiden van Israël was begonnen. Dat ze aangevallen werden vanuit Gaza, was de soldaten van Nachal-eenheid wel duidelijk. Van de omvang hadden ze geen flauwe notie.
Na de eerste ontploffing ging het snel. Gewapende mannen kwamen. Eerst zagen ze strijders rennen. Vlak daarna kwamen ze in auto’s, op motoren en met parachutes uit de lucht. Eshel werd in de eerste minuten door een kogel in zijn nek geraakt. Met zijn linkerhand drukte hij de hevig bloedende wond dicht, met zijn rechterhand schoot hij. Een tweede kogel raakte hem in het linkeroog. „Ik voelde de hitte van de kogel. Pijn voelde ik niet.”
Na twintig minuten trok de eenheid zich terug in de basis. De overmacht was te groot. Tegenover hen waren er tientallen terroristen, een aantal was de basis al binnen. Drie mannen van Eshels eenheid waren dood, alle anderen waren gewond. De eenheid trok zich terug in de eetzaal, een ruimte zonder ramen. Eenmaal binnen duwden ze twee grote koelkasten op hun kant. Daarachter zaten ze, dicht bij elkaar, de geweren gericht op de deur. „We waren stil, we wilden horen wat er buiten gebeurde.”
Een zandweg in Bennekom
Ongeveer op dat moment ontwaakte Eshels grootvader, Jits van Straten (85), in zijn huis aan het eind van een zandweg in Bennekom. Ergens die ochtend zette zijn vrouw Dini de radio aan. Ze hoorden op het nieuws over de Hamas-aanval in het zuiden van Israël.
Jits spitste zijn oren. Hij had zelf een aantal jaar in Israël gewoond. Hij is Joods en was daar begin jaren zestig heen gegaan om zijn studie voort te zetten aan de universiteit in Jeruzalem. Hij ontmoette zijn toenmalige vrouw Ozzy Zilberstein in Israël. Zij was Française, en was met haar familie naar Boston geëmigreerd na de Tweede Wereldoorlog. Later was ze met een groep Joodse jongeren naar Israël gekomen.
Jits en Ozzy konden niet aarden in Israël en het jonge stel was met hun oudste zoon Michael, toen een baby, verhuisd naar New Jersey. In de VS werden nog twee jongens geboren. Acht jaar later ging het gezin toch weer terug naar Israël. En na zijn scheiding bleef zijn vrouw daar met de drie jongens wonen. Zelf ging Jits terug naar Nederland. Twee van zijn drie zoons wonen nog steeds in Israël. De derde zoon, Giora, woont met zijn gezin in Nederland.
Jits van Straten appte die zaterdagmorgen om 11.14 uur met zijn zoon Michael, de vader van Eshel. „Hoe gaat het met jullie?”
Antwoord om 11.32: „Slecht. we zijn erg bezorgd om Eshel.” Eshel was in Sufa. De ernst van de situatie drong die avond in volle omvang door in Bennekom. Om half acht belde zijn tweede zoon, Ariël, Eshel’s oom.
Handgranaten
Koortsachtig vroegen de soldaten van de Nachel-eenheid via de radio het leger om hulp. Die oproepen vanuit de belegerde eetzaal werden niet beantwoord. De terroristen gooiden een handgranaat naar binnen. De scherven van de eerste granaat sloegen in de linkerkant van Eshel’s lichaam, zijn been, zijn arm, zijn hand. Hij kromp ineen van de pijn. En zo ging het door. Eshel: „Na elke granaat schoten we vanachter de koelkast op het deurgat. Je weet dat ze de chaos en pijn gebruiken om binnen te komen.”
Eshel schat dat de terroristen in de eerste vier uur van de aanval zestig tot zeventig granaten naar binnen gooiden. De officier gaf na elke granaat aan hoeveel kogels er afgevuurd mochten worden. Ze moesten zuinig zijn met munitie. Nog steeds was er geen contact. Eshel nam een spraakbericht op voor zijn ouders en zijn vriendin. Hij hield van hen. „Niemand van ons dacht het te overleven.”
Na vier uur kraakte de radio. ‘Shayetet, sha-yetet! Blijf waar je bent! We komen eraan!’ Het kostte de elite-eenheid Shayetet daarna nog drie uur om de Sufa-basis in handen te krijgen die van barak tot barak moest worden heroverd op Hamas. Zeventien terroristen werden uiteindelijk gedood, veertien krijgsgevangen gemaakt. Een aantal kon vluchten. De mannen in de eetzaal werden ontzet. Eshel werd met een helikopter naar het ziekenhuis vervoerd.
Dat zijn ouders gek van angst waren geweest, besefte Eshel pas later. Zij wonen niet ver van Sufa, in de moshav (een coöperatief dorp) Qelachiem. Eshel groeide er op. Ze hoorden de ontploffingen, wisten waar hun zoon was en kropen tegen de muren op van bezorgdheid.
Eshel lag in het ziekenhuis, zei Ariël die zondag door de telefoon tegen zijn vader in Bennekom Hij had granaatscherven over de gehele linkerkant van zijn lichaam. Een grote wond in zijn nek. In zijn linkeroogkas een kogel. Die moest eruit. Of hij zijn oog kon behouden was onduidelijk. Maar hij leefde. Hij leefde!
Onderduiken op de Veluwe
Het was net zo’n wonderbaarlijke overleving als die van zijn grootvader tachtig jaar geleden. Jits van Straten overleefde als kind ternauwernood de Holocaust, als onderduikwees. Ja, knikt hij in zijn gezellige huiskamer in het bos en hij port nog eens in de kachel. Het ruikt naar versgebakken brood. Van Straten werd geboren in Amsterdam, vlak voor de Tweede Wereldoorlog. „Op 9 november 1938, de Kristallnacht, het enige goede van die dag”, zegt Jits met een grimmig lachje. Zijn Joodse ouders doken met hem in de loop van de oorlog onder op de Veluwe waar een nicht van zijn moeder woonde. Jits was een kleuter. Zijn moeder hield het er niet uit, ze ging terug naar Amsterdam en werd daar opgepakt. Ze werd op 23 maart 1943 in Auschwitz vermoord.
Jits en zijn vader bleven op de Veluwe, apart van elkaar. Toen het begin 1944 ontdekking dreigde, werd Jits opgehaald door twee mannen. Een van hen droeg hem op zijn schouders naar het bos. Ze bleken met een derde man ondergedoken in een ‘hol’ onder de grond, in de bossen. De derde man was de vader van Jits. Jits kan zich weinig meer herinneren van die periode, zegt hij. Hij was vijf jaar oud. Het hol was klein, maar hoe klein weet hij niet meer. Er waren provisorische bedden. Hij hoorde later dat zijn vader veel las. Hij herinnert zich dat zijn vader een keer met een schop een adder doodsloeg.
Toen het hol ontdekt dreigde te worden, verhuisden Jits en zijn vader naar een nieuw gegraven hol, ook op de Veluwe. De twee mannen doken elders onder. De laatste maanden van de oorlog woonde Jits bij een dominee en zijn vrouw en later bij een smit en zijn vrouw, waar hij ‘Pietje’ werd genoemd. Ze waren allemaal goed voor hem, zegt hij.
Het onderduikhol werd anderhalf jaar geleden teruggevonden en als archeologisch afstudeerproject opgegraven door studenten van de Saxion hogeschool. Het was een hele zoektocht geweest met behulp van oude en nieuwe landkaarten, militaire luchtfoto’s en een digitale hoogtekaart om het hol te lokaliseren. „Je begrijpt heel goed waarom ze die plek kozen”, zegt Jits’ vrouw Dini. „Nog steeds is die nauwelijks te vinden.”
Jits’ vader overleefde de oorlog niet. Hij zat in een Veluwse verzetsgroep en werd opgepakt door de Duitsers. Hij overleed onderweg tijdens een voettocht van kamp Neuengamme naar Lübeck op 26 april 1945. Na het verlies van zijn vader en moeder en het afscheid van zijn onderduikouders, werd Jits na de oorlog opgenomen door kinderloze Joodse vrienden van zijn ouders in Veenendaal. Zijn vader en zijn pleegvader hadden samen in dienst gezeten. De vader van Jits had goed kunnen schieten. Goede schutters kregen een sigaar. Omdat vader niet rookte, gaf hij die aan zijn maat. „Toen zijn ze vrienden geworden”, grinnikt Jits.
De zondvloed
De nieuwe pleegouders waren veel strikter religieus Joods dan zijn ouders ooit waren geweest. Op zijn negentiende ging Jits tropische landbouwkunde studeren in Deventer. Daarnaast ging hij twee keer in de week naar het seminarium in Amsterdam om rabbijn te worden. Maar in de hoofdstad werd hij juist atheïst. Achteraf kun je zeggen dat twijfel aan het geloof langzaam groeide. Hij herinnert zich hoe het begon. Dat was het moment dat hij dacht: ‘De zondvloed. Dat kán toch helemaal niet!?’
Jits zette zijn studie voort in Israël. „Toen ik ging was ik een zionist, daarna niet meer.” Hij en zijn jonge vrouw konden er niet aarden. „Ik vond de Israëliërs onvriendelijk. Ik voelde me te Nederlands, denk ik.” In de VS deed Jits van Straten een master en promoveerde in de bodemmicrobiologie. In 1972 keerde het gezin met inmiddels drie jongens terug naar Israël. Na de scheiding, besloot Van Straten terug naar Nederland te gaan. Ozzy bleef met de drie jonge jongens in Beer Sheva wonen, een stad in het zuiden van Israël, de poort naar de Negev-woestijn.
Het was een zoveelste afscheid. Natuurlijk was dat naar, zegt Jits van Straten nu. „Afscheid nemen heb ik mijn hele leven al moeilijk gevonden. Maar ik liet de jongens twee keer per naar Nederland overkomen. Zo was ik in staat een goede band met hen op te bouwen.”
Ein Ayala
Eshel is inmiddels uit het ziekenhuis ontslagen. Hij is veel bij zijn vriendin in Ein Ayala, een moshav in het noorden van Israël. Het is er dorps en groen. Hij ziet eruit als een 21-jarige – in spijkerbroek en op sneakers. Hij heeft fysiotherapie en zal herstellen, zegt hij. Hij is het zicht in zijn linkeroog kwijt.
Hij overleefde ternauwernood de aanval van Hamas, zijn grootvader overleefde ternauwernood de Holocaust. Ziet hij een parallel? We zijn allebei onderdeel van de joodse geschiedenis, zegt Eshel, maar het is ook heel anders. „Ik koos ervoor om in een gevechtseenheid te dienen. Ik kende de risico’s. Mijn grootvader koos niets. Hem overkwam de oorlog. Hij was een jong kind.”
De toekomst van Israël? Hamas zegt keer op keer dat ze Israël willen vernietigen. „Ik vrees dat ze nog lang zullen moeten vechten.” Hij vindt het lastig dat de wereld lijkt te denken dat er alleen onschuldige Palestijnen omkomen. Dat er óók veel onschuldige burgers omkomen, ziet hij wel. „Ik denk dat veel Palestijnen Hamas helemaal niet willen.”
Zijn toekomst? Hij hoeft niet terug naar het leger. „Ik vind de aanval van Hamas op 7 oktober verschrikkelijk. Ik vind de gevechten in Gaza verschrikkelijk. De gevechten aan de grens met Libanon ook. Ik ben oorlog moe.”
Atheïst
Jits van Straten praat makkelijk over de Tweede Wereldoorlog, zegt hij. Het klopt dat hij graag het onderduikhol wilde terugvinden, hij benaderde zelf de Saxion hogeschool. „Ik wilde weten wáár ik gezeten had”, zegt hij nu. „Dat is alles. Ik voelde geen emotie.”
Met het jodendom heeft hij ook weinig op, zegt hij. „Ik ben atheïst. Ik ben er nauwelijks mee bezig.” Wel heeft hij zich na zijn pensionering met overgave verdiept in de joodse genetica. Hij kwam tot de conclusie dat de gemeenschappelijke genetische basis die Joden over de hele wereld met elkaar zou verbinden, niet bestaat. Hij schreef daar twee spraakmakende boeken over. Joden, stelt hij, zijn over duizenden jaren vermengd met niet-Joden, door het huwelijk en bekeringen. De zuiverheidstheorie is een mythe. Joden zijn een cultureel-religieuze groep, waarbinnen afstamming geen grote rol speelt.
Als hij niets met het jodendom heeft, waarom schrijft hij er dan zoveel over?
„Omdat er veel dingen niet kloppen.” Zijn vrouw Dini glimlacht.
Dat de meeste Joden dat geen fijne boodschap vinden, zal hem worst wezen. Hij weet hoe sterk het gevoel is dat de Joden afstammen van een groep Joden die rond de jaartelling in Palestina leefden. Maar ook zonder die theorie kan je je Joods voelen, vindt hij. „Ik voel me niet Joods. Mijn kinderen wel. Eshel ook. Dat is iets cultureels.”
Eshel voelt zich inderdaad Joods, zegt hij. Dat komt vooral doordat hij in Israël woont. „Je groeit op met het gegeven dat je deel uitmaakt van het Joodse volk. In Israël en ook daarbuiten.”
Jits weet ook niet hoe het na de oorlog met Israël zal gaan. Het land zal dit overleven, zegt hij. Maar de oorlog kent alleen verliezers, voor zowel de Israëliërs als de Palestijnen. Hij kijkt ernaar van een afstand. Zijn kleinkinderen zijn nu jongvolwassen en kunnen zelf reizen. Ze komen naar Nederland om hem op te zoeken. Dat is eigenlijk wel relaxed zo.