Klaus Mäkelä als dirigent én solist voor zijn Oslose orkest is een opwindend spektakel

Nou, dat is ook toevallig. Nog geen twee weken geleden klonk Brahms’ dubbelconcert voor viool en cello in het Concertgebouw (door Lisa Batiashvili en Maximilian Hornung met het Nederlands Philharmonisch), en maandag weer. Als twee Nederlandse orkesten hetzelfde werk in zulke korte tijd zouden programmeren, mag je best even met je ogen rollen, maar je kunt het Oslo Filharmonisch Orkest natuurlijk geen Nederlandse agendadubbelingen verwijten.

Oslo – is de naam van dat orkest de laatste tijd niet regelmatig voorbijgekomen? Zeker: als het eerste grote orkest en de enorme springplank van Klaus Mäkelä, de aanstaande chef van het Concertgebouworkest. Mäkelä nam maandag zijn Noorse orkest mee naar Amsterdam met onder andere dat dubbelconcert. En dubbel feest, of zeg maar gerust spektakel: Mäkelä zelf, ook begaafd cellist, speelde de cellopartij.

Mäkelä is geen solist. Hij speelt Brahms’ concert als kamermuziek: aanwezig, maar vertellend in groepsverband. Speelde Mäkelä soms een tikje valsig als een ruwe diamant, zijn wederpartij op viool was de volkomen gepolijste, nóg jongere Daniel Lozakovich, die in bescheidenheid alle aandacht kan trekken. Dat contrast in vertelstijl was spannend om naar te luisteren – zeker omdat ze speelden als twee beste vrienden in een garagerockbandje en in dat plezier een eenheid vormden; in tegenstelling tot Batiashvili en Hornung keken de twee elkaar voortdurend aan. Wel is met name Lozakovich af en toe iets te bescheiden.

Ook mooi: hoe Mäkelä met een armzwaai het orkest alleen inzette, en daarna volledig vertrouwde en losliet. Het was de begaafde concertmeester Elise Båtnes die het orkest de facto leidde, en het is eigenlijk verbluffend dat het pas in het laatste deel een kort moment even leek scheef te lopen. Om de mooie warmronde, open lage klank van zijn instrument extra te accentueren, had Mäkelä de celli en bassen slim aan zijn overkant gezet – links dus. Alleen de hoorns vielen daardoor, letterlijk weggedrukt door de bassen, een beetje weg.


Lees ook
Het talent van de 22-jarige violist Daniel Lozakovich is ongelofelijk

Dirigent Marc Albrecht en violist Daniel Lozakovich samen met het Nederlands Philharmonisch Orkest.

Spetterende klank

Maar wat heeft het orkest uit Oslo voor het overige een bijzondere klank: spetterend, warm en vlijtig. In Brahms’ Eerste symfonie (ook wel bijgenaamd ‘Beethovens Tiende’, omdat Brahms er jaren over deed om na Beethovens laatste, magistrale Negende te verzinnen wat híj nog aan het genre ‘symfonie’ toe te voegen had) stuurde de paukenist als een roffelende dondergod de musici als troepen vooruit: alsof het orkest aan Amsterdam wel eens even wilde laten horen dat ook zij niet voor de poes zijn. In alle energieke delen maaide Mäkelä met zijn baton als een zwaard, een paar keer zo krachtig dat je werkelijk vreesde dat ’ie bij de volgende zwaai per ongeluk naar het hoofd van een houtblazer zou wegschieten. Over de houtblazers gesproken: zij klonken af en toe wat vierkant.

De bewijsdrang maakte wel dat de zachtere delen niet lekker uit de verf kwamen. In het eerste deel al waren de decrescendo’s wel zacht, maar te weinig introspectief om echt contrast op te leveren. In het tweede deel leek in de repetities helemaal geen tijd te zijn besteed aan de vraag ‘wat willen we nou eigenlijk overbrengen?’. Al gaf concertmeester Båtnes wel een piekfijn twinkelerende solo. Het laatste deel – met een citaat uit Beethovens Negen, maar waarin je toch ook al de stijl van Brahms’ latere symfonieën herkent – werden gestaag ontzettend opwindend. Aan het applaus te horen is het Nederlandse publiek inmiddels, ongeacht het orkest, laaiend Mäkelä-fan.


Lees ook
De recensie van het Dubbelconcert twee weken geleden: ‘De zaal applaudisseert uitzinnig voor hun geliefde ster-dirigent Lorenzo Viotti’

Lorenzo Viotti in het Concertgebouw.