Iets meer dan een jaar geleden brachten het Concertgebouworkest en dirigent Klaus Mäkelä het publiek in vervoering met Stravinsky’s ‘Vuurvogel’ door een grens tussen klank en beeld te slechten. Het was niet zo dat die wereld voor je geestesoog verscheen, maar toch waande je je even in een andere dimensie.
Diezelfde magie wisten de musici met hun aanstaande chef-dirigent (per 2027) woensdagavond weer op te roepen bij een concert waarin alles draaide om beeld. Dat begon al met een stuk van Hawar Tawfiq uit 2021, M.C. Escher’s Imagination, waarvoor de componist zich liet inspireren door onder meer het mysterieuze werk van deze graficus. Ook het Nederlandse landschap, de insectenwereld en de grote strandbeesten van de kunstenaar Theo Jansen stonden hem op het netvlies bij het componeren.
Lees ook Een interview met Hawar Tawfiq: ‘Het eindige nodigt ons uit schoonheid te zoeken en te genieten’
Na de pauze was er dan die beroemde muzikale wandeling van de Russische componist Modest Moessorgski langs de schilderijen van zijn jong gestorven landgenoot Victor Hartmann. Oorspronkelijk geschreven voor piano maakte Maurice Ravel een magistrale en beroemde orkestratie van de Schilderijententoonstelling. De elf verklankte schilderijen gingen grotendeels verloren, maar het orkest en Mäkelä riepen er een dusdanig levendig beeld van op, dat het leek alsof je de kunstwerken binnenstapte en oog in oog stond met een kreupele gnoom, of kinderen om je heen zag huppelen in de Parijse Tuilerieën, of bij het diffuse licht van een lantaarn zwierf door onderaardse gewelven, om aan het eind enthousiast uitgezwaaid door ‘De Grote Poort van Kiev’ huiswaarts te keren.
Mäkelä en de musici lichtten de geniale orkestvondsten van Ravel (trompet, saxofoon, fagot, tuba) er prachtig uit en veranderden de wandeling langs de schilderijen tot een droom waaruit je niet wilde ontwaken.
Hij is de „ongekroonde koning van de brushes”, de slagwerker die al in 1953 in het vak kwam. Ja, brushes hoorden we volop, de zachtere, intieme klank in de jazz die ontstaat door met waaiervormige stokken over de trommels te ritselen, zelfs zangrijke melodielijnen te vormen. Daarin is drummer John Engels (90) een meester, decennia lang. In het Amsterdamse Bimhuis vierde hij zondag 11 mei met vooraanstaande jazzmusici zijn negentigste verjaardag.
De muzikant geldt als een van de bekendste slagwerkers van Nederland, een naam die hij tijdens het ruim twee uur durende jubileumconcert John Engels 90 meer dan waar maakte. Aan pauzes doet hij liever niet, dus het rijk geschakeerde optreden met ballads, blues, jazzsongs en enkele fiks-hoekige bebopnummers klonk als één geheel, toegewijd aan Engels’ drumstel, genereus gebracht door musici als Jan van Duikeren (trompet), Tobias Nijboer (bas), Joost Swart en Juraj Stanik (piano).
Engels verliet met luchtige tegenzin zijn plek achter het drumstel om een enkele keer naar voren te komen: om een verjaardagstaart met kaarsjes uit te blazen bijvoorbeeld, maar vooral om de Lifetime Achievement Edison in ontvangst te nemen uit handen van trompettist Van Duikeren. Deze prijs, aan Engels voor de eerste keer uitgereikt, is geen juryprijs maar een op voordracht van musici. Voorwaarde is dat de artiest 35 jaar professioneel is en moet beschikken over „een gedegen oeuvre en een bijzondere live-reputatie”.
Het wonder van Engels’ stijl is dat hij, behalve ritmes, ook melodieën op slagwerk creëert
Engels was betrokken bij meer dan 250 plaatopnamen en trad op met jazzgrootheden als Stan Getz, Boy Edgar, Nina Simone, Chet Baker (tijdens diens fameuze tournee Chet Baker in Tokyo, 1987), Elvin Jones, Johnny Griffin en ook met chansonnier Ramses Shaffy. Zelf maakte hij deel uit van de hardbopband Diamond Five, de beroemdste Nederlandse jazzband uit de jaren vijftig en zestig, en het Trio Louis van Dijk.
Vingertoppen
Voor Engels geldt nóg een lofprijzing, aldus de Lifetime Achievement: „Groots en inspirerend”. Als eerbetoon aan Diamond Five klonk Johnny’s Birthday, een van de traditionals. Jazzvocalist Francien van Tuinen zong haar vertaling van Tenderly van Sarah Vaughan als Teder licht. „Niet speciaal opgedragen aan John”, zoals ze zei, maar toch: ‘teder’ was het sleutelwoord van deze verjaardagssessie. Het wonder van Engels’ stijl is dat hij, behalve ritmes, ook melodieën op slagwerk creëert. Niet met brushes alleen, ook met stokken, al dan niet met vilten kop, en zelfs zijn vingertoppen langs de cymbals (bekkens).
Vaak nam hij het initiatief en leidde hij met een geweldige beat ‘tsjikke boem’ (zoals hij het zou noemen) een nieuw nummer in. Want dat wilde hij: niets dan spelen. Ongeveer de enige woorden die Engels sprak waren over zijn Solar-drum, waarop hij een halve eeuw speelt: „Die is tijdloos, net als ik.”
Met saxofonist Candy Dulfer swingden Engels en zijn band volop, met scherpte en energie. Zijn partner Liz Horvath, zangeres van easy swing, bracht het slotlied, What A Wonderful World, begeleid door piano, sax, trompet, bas en de drums van Engels: vitaal en energiek. Engels zegt vaak dat hij, als hij speelt, in een andere dimensie verkeert, dat bewijst hij op ongebroken wijze telkens weer.
John Engels 90. Gehoord 11/5 Bimhuis, Amsterdam. Met o.a. John Engels, Jan van Duikeren, Candy Dulfer. Info: bimhuis.nl
De Raad voor Cultuur brengt 12 mei advies uit aan minister Eppo Bruins over de herziening van de rijkssubsidies voor cultuur. Het adviesorgaan komt met twee concrete maatregelen. Ten eerste moet de subsidieperiode verlengd worden, van vier naar acht jaar. Het tweede advies is dat de overheden beter moeten samenwerken.
Het advies lijkt een soort verwaterde versie van de grote stelselherziening die de Raad voor Cultuur anderhalf jaar geleden voorstelde. Maar voorzitter Kristel Baele ziet het anders: het advies dat nu wordt uitgebracht, kan een tussenstap zijn. „Het zijn bouwblokjes die wel in de geest van dat advies zijn.”
Het probleem dat opgelost moet worden: het huidige subsidiestelsel remt vernieuwing en zorgt te weinig voor toegankelijkheid van cultuur, constateerde toenmalig staatssecretaris Gunay Uslu (D66) al in 2023. Vanuit het Rijk wordt jaarlijks 560 miljoen euro verstrekt aan cultuursubsidies. Deels rechtstreeks vanuit het ministerie van OCW, deels via de zes rijkscultuurfondsen, zoals het Mondriaanfonds, Letterenfonds en Fonds Podiumkunsten, en rechtstreeks vanuit OCW. De nieuwe vierjarige cyclus, 2025-2028, is net van start.
Minister Bruins maakte afgelopen zomer duidelijk: het geld dat nodig is voor de grote herziening die de Raad voorstelt, komt er niet. Hij vroeg de Raad voor Cultuur om te zoeken naar hoe het subsidiestelsel toch verbeterd kon worden, zonder extra kosten.
Verlenging
De grote herziening die aanvankelijk werd geadviseerd is om de zes rijkscultuurfondsen samen te voegen, met afdelingen voor elke provincie. De looptijd kon van vier naar acht jaar, en met een nieuwe wet moest de zorgplicht voor cultuur door gemeenten en provincies vastgelegd worden. Voor die herziening was 200 miljoen euro extra nodig.
Lees ook
Lees hier meer over dat advies uit 2024
De twee voorstellen die de Raad nu doet, komen voort uit dit eerdere advies. Ten eerste blijft het advies over de verlenging van de subsidietermijn van vier naar acht jaar staan. Dat is een maatregel waar zowel in de cultuursector als de politiek draagvlak voor lijkt te zijn. Organisaties die deze rijkssubsidie krijgen, hebben daarmee meer zekerheid, kunnen beter bouwen. De administratieve lasten worden verlicht: makers en instellingen hoeven zich minder bezig te houden met subsidieaanvragen, een tijdrovend proces. Ook al klinkt het contra-intuïtief, Baele verwacht dat de verlenging vernieuwing helpt, omdat er meer tijd en ruimte vrijkomt voor experiment.
De maatregel kan bovendien als een bezuiniging uitpakken. Door de subsidieprocedure over langere tijd uit te spreiden, kan die ook voor overheden minder kostbaar worden.
Daarnaast kan er met een langere looptijd „beter beleid” worden gemaakt voor de rijkscultuurfondsen, met bijvoorbeeld verbeterde aanvraagvormen waarmee ook administratieve lasten verlaagd worden, voorziet Baele. Zo kan voorkomen wordt dat plots veel ervaren gezelschappen hun subsidie verliezen, zoals bij het Fonds Podiumkunsten gebeurde in 2024. Het toetreden maar ook het uitstromen bij de meerjarige subsidie kan met een periode van acht in plaats van vier jaar „meer gecontroleerd en geregisseerd worden”, verwacht Baele.
De grotere zekerheid zou volgens de Raad voor Cultuur ook grotere verantwoordelijkheden met zich mee moeten brengen. Die extra taken zijn in de brief aan de minister nog niet uitgewerkt, maar Baele noemt ter illustratie meer nadruk op talentontwikkeling, of een bijdrage aan het regionale ecosysteem. Het is goed voorstelbaar dat zulke verantwoordelijkheden per regio verschillen, zegt Baele.
Samenwerking
Het tweede advies gaat om betere samenwerking tussen rijk, provincies en gemeenten. Eerder stelde de Raad een wettelijke zorgplicht voor cultuur voor, waar ook de Tweede Kamer per motie om verzocht. Daar ziet de Raad nu even van af: gemeenten zijn niet happig op een extra verplichting zonder extra geld. Ook minister Bruins zei in januari over zo’n zorgplicht: „Dat wil je alleen doen als er extra geld vrij zal komen.”
Nog geen zorgplicht, dus. De Raad voor Cultuur stelt een lichte variant voor, die geen financiële investering vereist. In de Wet op het specifiek cultuurbeleid zou de ‘gezamenlijke verantwoordelijkheid’ voor cultuur van de overheidslagen vastgelegd moeten worden. Ook adviseert de Raad vier doelstellingen voor cultuurbeleid vast te leggen, waaronder: „Iedereen in Nederland heeft, ongeacht leeftijd, culturele achtergrond, inkomen en woonplaats, toegang tot cultuur.”
Met dit advies wil de Raad voor Cultuur de blik op de lange termijn houden. De visie van de stelselherziening blijft overeind, ook al maakt het ministerie van OCW daar nu geen geld voor vrij. Want: „Na dit kabinet komt weer een ander kabinet”, zegt Baele. Volgens de Raad zet Bruins een „belangrijke stap” met zijn wens tot verbetering, maar tegelijkertijd schrijft de Raad: „Voor een toekomstbestendig, breed toegankelijk cultuurbestel” is het extra budget dat het eerder voorstelde „noodzakelijk”.
Lees ook
Het cultuursubsidiestelsel moest ingrijpend op de schop: maar waar blijft die vernieuwing?
Ze gold als één van de meest toonaangevende Afrikaanse stemmen in de kunstwereld en ze omschreef zichzelf als een „fundamentele panafrikanist”. Koyo Kouoh, directeur van het Zeitz Museum of Contemporary Art Africa (MOCAA) in Kaapstad en in december als eerste Afrikaanse vrouw benoemd tot curator van ’s werelds bekendste Biënnale, die in Venetië, is overleden. Ze was 57 jaar.
Het nieuws van Kouohs dood werd zaterdag bekendgemaakt door het Zeitz MOCAA en RAW Material Company, het kunstcentrum dat zij in 2008 oprichtte in de Senegalese hoofdstad Dakar. „Onze mentor, leider en eeuwige visionair is naar een andere wereld gegaan”, schreef RAW, „ons achterlatend in diepe droefheid en immens verdriet”.
Op 20 mei zou Kouoh de titel en het thema presenteren voor de Biënnale van Venetië, die volgend jaar mei opent. Aan het concept had ze de afgelopen maanden hard gewerkt. „Haar plotselinge en vroegtijdige overlijden laat een immense leegte achter in de wereld van de hedendaagse kunst”, schrijft de Biënnale in een reactie.
Lees ook
Lees ook: Met de benoeming van Koyo Kouoh als hoofdcurator van Biënnale van Venetië wordt er – anders dan gevreesd – niet op een conservatieve koers gemikt
Met de benoeming van de Kameroense Kouoh verraste festivaldirecteur Pietrangelo Buttafuoco. Verwacht werd dat de kort daarvoor aangestelde aanhanger van de radicaal-rechtse premier Giorgia Meloni een meer conservatieve koers zou varen. Buttafuoco noemde de benoeming van Kouoh „een bevestiging” van het feit dat de Biënnale „een huis van de toekomst” is.
Kouoh was „extatisch” over haar benoeming, vertelde ze tegen The New York Times (NYT). Dat ze de eerste vrouw uit Afrika was die deze prestigieuze rol kreeg, moest volgens haar geen nadruk krijgen. In 2016 zei ze al: „Telkens als een Afrikaans persoon iets bereikt, wordt benadrukt dat zij of hij de eerste is. Het is altijd uitzonderlijk.” Ze noemde dat het „first-and-only”-syndroom. Dat syndroom wordt nu uitgedaagd, zei ze. „Dat betekent dat we met onszelf praten en dat is waar de echte discussies beginnen.”
Kouoh wilde een hoofdtentoonstelling maken die „echt tot onze tijd spreekt”. Precies dat was haar kracht in haar indrukwekkende carrière. Als geen ander wist zij de snaar van het moment te raken. Dat was goed zichtbaar in de tentoonstelling When we See us, een retrospectief van figuratieve kunst van 1920 tot nu door zwarte kunstenaars, waarin Kouoh laat zien dat er op dit gebied een pijnlijk gat zit in de collecties van westerse musea. De reizende tentoonstelling, die in 2022 in het Zeitz MOCAA opende, is momenteel te zien in het Bozar in Brussel. Over deze expositie zei ze tegen de Financial Times (FT): „Ik hoor bij het continent en het hele continent hoort bij mij.”
Lees ook
Lees ook: Geen pijn maar vreugde in een eeuw van zwarte zelfrepresentatie
Zwitserland
Kouoh werd geboren in Douala, Kameroen en verhuisde op haar dertiende met haar gezin naar Zwitserland. Daar studeerde ze bedrijfskunde en bankieren. Nadat ze, mid-twintig, moeder werd, besloot ze terug te keren naar Afrika. Tegen journalisten vertelde ze dat ze zich „niet kon voorstellen dat ze een zwarte jongen in Europa zou opvoeden”.
Het werd Dakar, het epicentrum van de West-Afrikaanse kunstwereld. „Die stad maakte mij tot wie ik nu ben”, zei ze begin deze maand nog tegen de FT. Ze werd curator en opende er in 2008 RAW Material Company. Wat begon als kunstenaarsresidentie groeide uit tot één van Afrika’s meest gerespecteerde kunstcentra. Kouoh raakte betrokken bij Biënnales (Dakar, Bamako, Ierland) en bij de Documenta in Kassel (2007 en 2012) en kunstbeurs 1:54.
In 2019 werd ze benaderd om directeur te worden van het Zeitz MOCAA, een museum met één van de grootste collecties moderne, Afrikaanse kunst op het continent. Dat verkeerde in zwaar weer, mede na beschuldigingen van wangedrag door haar voorganger. Met haar ideeën en een grondige reorganisatie van de collectie bracht Kouoh het museum „opnieuw tot leven”, zei een van de hoofdcuratoren destijds tegen de NYT.
Veel meer dan wijzen op de zwarte kunstenaars die de westerse wereld lang negeerde en verkeerd interpreteerde, wilde Kouoh nieuwe perspectieven bieden. Ook op de Biënnale van Venetië volgend jaar. Dat zou geen „Afrikaanse Biënnale” worden, benadrukte zij. „De kunstenaars bepalen de weg.”