Iets meer dan een jaar geleden brachten het Concertgebouworkest en dirigent Klaus Mäkelä het publiek in vervoering met Stravinsky’s ‘Vuurvogel’ door een grens tussen klank en beeld te slechten. Het was niet zo dat die wereld voor je geestesoog verscheen, maar toch waande je je even in een andere dimensie.
Diezelfde magie wisten de musici met hun aanstaande chef-dirigent (per 2027) woensdagavond weer op te roepen bij een concert waarin alles draaide om beeld. Dat begon al met een stuk van Hawar Tawfiq uit 2021, M.C. Escher’s Imagination, waarvoor de componist zich liet inspireren door onder meer het mysterieuze werk van deze graficus. Ook het Nederlandse landschap, de insectenwereld en de grote strandbeesten van de kunstenaar Theo Jansen stonden hem op het netvlies bij het componeren.
Lees ook Een interview met Hawar Tawfiq: ‘Het eindige nodigt ons uit schoonheid te zoeken en te genieten’
Na de pauze was er dan die beroemde muzikale wandeling van de Russische componist Modest Moessorgski langs de schilderijen van zijn jong gestorven landgenoot Victor Hartmann. Oorspronkelijk geschreven voor piano maakte Maurice Ravel een magistrale en beroemde orkestratie van de Schilderijententoonstelling. De elf verklankte schilderijen gingen grotendeels verloren, maar het orkest en Mäkelä riepen er een dusdanig levendig beeld van op, dat het leek alsof je de kunstwerken binnenstapte en oog in oog stond met een kreupele gnoom, of kinderen om je heen zag huppelen in de Parijse Tuilerieën, of bij het diffuse licht van een lantaarn zwierf door onderaardse gewelven, om aan het eind enthousiast uitgezwaaid door ‘De Grote Poort van Kiev’ huiswaarts te keren.
Mäkelä en de musici lichtten de geniale orkestvondsten van Ravel (trompet, saxofoon, fagot, tuba) er prachtig uit en veranderden de wandeling langs de schilderijen tot een droom waaruit je niet wilde ontwaken.
Opnieuw speelt Daniël Arends (45) twee los van elkaar verkochte voorstellingen op één avond. Dat High Class Bitch en Had ik maar nooit zo aardig gedaan inhoudelijk en kwalitatief weinig van elkaar verschillen is een sterk staaltje en geen kanttekening. Arends weet met gemak twee interessante vijf kwartier te vullen over hoe verwende westerlingen denken dat ze overkomen meestal het tegenovergestelde is van hoe ze dáádwerkelijk overkomen.
In High Class Bitch onderzoekt hij verschillende manieren hoe men probeert uit te dragen dat het zogenaamd te gek met ze gaat. Doorzichtig vindt Arends mensen die in koffiezaken succes en vrijheid proberen uit te stralen met draadloze oordopjes, laptops en ‘zelfverzonnen nepwerk’. Hoe meer wordt gedaan aan een mooie buitenkant, des te meer ziet Arends de weinig fraaie binnenkant. Vurig en grappig bespreekt hij het menstype dat met zijn ‘kledingstijltje’ wil communiceren dat het een boeiend en geslaagd leven leeft. En kleding als uitdrukking van wie je bent? „Dat vind ik zo gaaf”, sneert Arends sarcastisch over mensen met deze mening: „Mensen die hun ijdelheid proberen te verantwoorden met een nóg ergere vorm van ijdelheid.”
Bijzonder is hoe Arends schijnbaar achteloos allerlei afwisselende paden inslaat die uiteindelijk allemaal op hetzelfde blijken uit te komen: iedereen heeft een afweermechanisme. Wapens waarmee je hoopt te voorkomen dat mensen recht je ziel in kijken. Scherp analyseert hij een collectieve angst die we aan het zicht proberen te onttrekken: de angst om niet als individu gezien te worden, zonder te beseffen dat het juist de groep is die je laat wegkomen met een treurige levensinvulling.
Of wil je écht als individu beoordeeld worden, aldus een schampere Arends? Misschien op het feit dat je te verwend was om ooit ergens goed in te worden, snel kinderen nam om jezelf te redden en hen nu met hun iPad laat wegrotten? Bijtend somt Arends meer van dit soort ‘glorieuze prestaties’ op „waarvan het écht zonde zou zijn als je die met anderen zou moeten delen”.
Dekmantel
In Had ik maar nooit zo aardig gedaan richt hij zich op de taal waarmee we onze innerlijke leegtes wat fraaier vorm proberen te geven. Arends constateert hoe men zich bij wijze van dekmantel gretig een aandoening laat aanpraten . Al dat gepraat over geluk, verbinding en empathie lijkt lief en aardig, maar Arends vindt het betekenisloos. Heilzamer is om anderen niet verantwoordelijk te maken voor je eigen geluk.
Interessant is ook wat Arends zélf probeert te beschermen. Naar eigen zeggen is hij bang voor publiek en mensen, maar dat blijkt vrijwel nergens uit. Hij is immers ad rem, vilein en kan lullen als de beste. Kwaliteiten die je kan gebruiken om ongevoelig en onverschillig over te komen, maar ook als schild om te verbloemen dat je eigenlijk het tegenovergestelde voelt. Extreem sarcasme en een pose vol desinteresse zijn Arends’ wapens om te verhullen dat hij zich nooit heeft thuisgevoeld in deze wereld.
Het is aandoenlijk om te kijken naar iemand die het liefst zijn wapens laat zakken, maar zichzelf tegelijkertijd wil wapenen tegen sentimentaliteit
Uit de twee voorstellingen rijst een beeld op van iemand die wanhopig op zoek is naar oprecht contact in een wereld waarin „iedereen de hele tijd een toon in zijn stem heeft alsof hij te gast is in een podcast”. Het is leuk hoe Arends nepcontact op het podium probeert te vermijden door beide voorstellingen te beginnen met gesprekjes met het publiek: want weinig is onnatuurlijker dan een zaal binnenkomen en meteen beginnen met een serie ingestudeerde grapjes. Grappig en venijnig fileert hij de illusie van echt contact bij cabaret: „Ik ga nu naar dat glas water lopen, een slok nemen, en het geluid maken dat cabaretiers dan altijd maken van: ‘Oh, ik kom er in dat glas opeens op wat ik hierna ook alweer wilde zeggen.’”
Authentiek
Het klinkt wrang als Arends vertelt hoe een vriend hem vroeg iets kwetsbaars over authenticiteit niet in zijn voorstelling te verwerken. „Daar is echt niemand in geïnteresseerd”, had Arends hem toen geantwoord. „Mensen willen gewoon grappen horen.” Het is ironisch en tragisch dat Arends veel mooie en rake dingen over liefde en eenzaamheid vertelt, maar dat het publiek hem vermoedelijk blijft zien als bijzonder grappige maar ook cynische zak. Menselijk tekort zit al snel in de weg om je hart helemaal te kunnen openstellen voor Arends, die vaak impliciet communiceert: ‘Je kan wel meegaan in mijn gedachten, maar uiteindelijk geef ik je hoogstwaarschijnlijk een keiharde trap onder je reet.’
Het is aandoenlijk om te kijken naar iemand die het liefst zijn wapens laat zakken, maar zichzelf tegelijkertijd wil wapenen tegen sentimentaliteit. Ontroerend is het als Arends uiteindelijk je vertrouwen wint en zegt diep mededogen te hebben met ieders pogingen om te laten zien dat ze simpelweg bestaan: „Ik weet namelijk dat het jouw schuld niet is dat je hier bent.”
‘Voor sommige vrouwen is de drempel om naar het theater te gaan hoog, zeker als ze zich niet herkennen in het publiek of de sfeer”, zeggen Hanina Ajarai en Fahima Ettaher. „Wij willen die drempel verlagen.” Ook hun nieuwe programma Ey meisje! brengen ze daarom alleen voor vrouwen op het podium.
Journalist Ajarai (43) en huisarts Fahima Ettaher (47) hebben sinds een paar jaar als comedycollectief ‘House of Femmes’ een voet gezet in de theaterwereld. Ze maken cabaret over het dagelijkse leven van vrouwen. Hun tweede voorstelling Ey meisje! is onderdeel van het Micha Wertheim Festival, waarin Wertheim voorstellingen die zijn aandacht trokken selecteerde voor het randprogramma van zijn nieuwe show.
In Ey meisje! speelt Ettaher typetjes en sketches, Ajarai neemt het publiek mee als host. Samen vertellen ze een verhaal over de verhouding van vrouwen tot mannen, op straat, op de werkvloer en in liefdesrelaties.
Wat bracht jullie van de journalistiek en de medische wereld naar het theater?
Ajarai: „Ik had even geen opdracht als freelance journalist en begon als vrijwilliger bij buurttheater Studio de Bakkerij in Rotterdam, waar ik programma’s voor kinderen maakte. Daar ontdekte ik een passie voor theater. Via de podcast ‘Echt Gebeurd’, waar ik een verhaal mocht vertellen, kwam ik in aanraking met storytelling. Toen ik een idee voor een voorstelling deelde met de directeur van De Bakkerij, moedigde hij me aan mee te doen aan een pitchwedstrijd.”
Ettaher: „In mijn werk als huisarts maak ik van alles mee. Ik bedacht dat ik daar iets mee wilde, bijvoorbeeld door het op te schrijven. Maar Hanina zei direct: ‘Schrijven? Je moet het theater in!’ Ze was ervan overtuigd dat we dit samen konden. We deden mee aan de pitchwedstrijd en wonnen. Dat betekende een gefinancierde voorstelling in tien wijktheaters. We besloten dat onze voorstellingen alleen toegankelijk zouden zijn voor vrouwen.”
Waarom zijn de voorstellingen alleen toegankelijk voor vrouwen?
Ajarai: „Het zaadje werd geplant bij een vrouwenzwembad in Turkije. Fahima en ik kennen elkaar van vroeger, kwamen elkaar daar na 25 jaar weer tegen. De sfeer was ontspannen, totaal anders dan in de gemengde ruimtes. We herkenden iets wat voor vrouwen uit verschillende culturen vertrouwd is, een plek met alleen vrouwen voelt veilig en vrij. We trekken Marokkaans-Nederlandse vrouwen, maar ook Turkse, hindoestaanse en witte vrouwen. Die mix is wat we willen bereiken.”
Fahima Ettaher en Hanina Ajarai
Foto Ellen Daniels
Ettaher: „Het idee dat alleen vrouwen in de zaal zitten geeft mij een veiliger gevoel op het podium, waardoor ik ook dieper op herkenbare onderwerpen voor vrouwen kan ingaan. Onze eerste voorstelling Je moeder! richtte zich bijvoorbeeld op moederschap. We willen laten zien dat er ook ruimte is voor het vrouwelijk perspectief op het podium.”
Ajarai: „Toen ik speellijsten bekeek van stand-up comedians, waren dat vooral shows van mannen. De inhoud is daardoor ook vaak meer op mannen gericht, grover en vulgairder. Wij brengen verhalen waar veel vrouwen zich in herkennen.”
Willen jullie niet juist dat vrouwelijke perspectief delen met mannen?
Ettaher: „Empowerment vinden wij belangrijk. Het publiek komt vaak met ons dansen op het podium. Dan komt er heel wat los, juist omdat ze zich veilig voelen.”
Ajarai: „We hebben daar zeker over nagedacht en ook bij een try-out mannen uitgenodigd. Toch gaat het bij ons vooral om de sfeer in de zaal, hoe het publiek zich voelt. Soms moeten mannen ruimte maken voor vrouwen. Dat is ook een vorm van verandering brengen.”
Hoe is jullie dynamiek in het theater?
Ettaher: „Voor mij is theater een uitlaatklep naast mijn werk als huisarts op de spoedafdeling, het zorgen voor mijn moeder en mijn gezin. Ik denk altijd: wat kan er misgaan? Hooguit krijg je een rotte tomaat tegen je hoofd. Daar lig ik niet wakker van.”
Ajarai: „Ik noem mezelf inmiddels artistiek directeur en regel alles achter de schermen. Op speeldagen is Fahima ontspannen, ik juist gestresst. We brengen elkaar daarin mooi in balans.”
Hoe zien jullie de toekomst van ‘House of Femmes’?
Ajarai: „Na onze eerste show wilden we meer. Toen ik boekingen moest regelen, merkte ik hoe lastig dat is als beginnend theatermaker. Ik ben gaan netwerken en praten met mensen uit het veld. Micha Wertheim kwam naar de try-out van onze show en via hem staan we in Frascati. Echt belangrijk vinden we de laagdrempeligheid. We willen in de buurttheaters blijven staan.”
Ettaher: „Ik hoef niet beroemd te worden. Ik wil dat onze shows toegankelijk blijven voor vrouwen uit de wijk, zoals in de Haagse Schilderswijk waar onze show uitverkocht was. Er mag wel wat meer gelachen worden in het leven. Humor helpt om dingen te verwerken, zeker als je elkaar begrijpt.”
Hanina Ajarai en Fahima Ettaher spelen op zaterdag 17 mei om 19:00 in het Frascati theater in Amsterdam. Het Micha Wertheim Festival vindt plaats van 13 tot en met 17 mei.
Hij is de „ongekroonde koning van de brushes”, de slagwerker die al in 1953 in het vak kwam. Ja, brushes hoorden we volop, de zachtere, intieme klank in de jazz die ontstaat door met waaiervormige stokken over de trommels te ritselen, zelfs zangrijke melodielijnen te vormen. Daarin is drummer John Engels (90) een meester, decennia lang. In het Amsterdamse Bimhuis vierde hij zondag 11 mei met vooraanstaande jazzmusici zijn negentigste verjaardag.
De muzikant geldt als een van de bekendste slagwerkers van Nederland, een naam die hij tijdens het ruim twee uur durende jubileumconcert John Engels 90 meer dan waar maakte. Aan pauzes doet hij liever niet, dus het rijk geschakeerde optreden met ballads, blues, jazzsongs en enkele fiks-hoekige bebopnummers klonk als één geheel, toegewijd aan Engels’ drumstel, genereus gebracht door musici als Jan van Duikeren (trompet), Tobias Nijboer (bas), Joost Swart en Juraj Stanik (piano).
Engels verliet met luchtige tegenzin zijn plek achter het drumstel om een enkele keer naar voren te komen: om een verjaardagstaart met kaarsjes uit te blazen bijvoorbeeld, maar vooral om de Lifetime Achievement Edison in ontvangst te nemen uit handen van trompettist Van Duikeren. Deze prijs, aan Engels voor de eerste keer uitgereikt, is geen juryprijs maar een op voordracht van musici. Voorwaarde is dat de artiest 35 jaar professioneel is en moet beschikken over „een gedegen oeuvre en een bijzondere live-reputatie”.
Het wonder van Engels’ stijl is dat hij, behalve ritmes, ook melodieën op slagwerk creëert
Engels was betrokken bij meer dan 250 plaatopnamen en trad op met jazzgrootheden als Stan Getz, Boy Edgar, Nina Simone, Chet Baker (tijdens diens fameuze tournee Chet Baker in Tokyo, 1987), Elvin Jones, Johnny Griffin en ook met chansonnier Ramses Shaffy. Zelf maakte hij deel uit van de hardbopband Diamond Five, de beroemdste Nederlandse jazzband uit de jaren vijftig en zestig, en het Trio Louis van Dijk.
Vingertoppen
Voor Engels geldt nóg een lofprijzing, aldus de Lifetime Achievement: „Groots en inspirerend”. Als eerbetoon aan Diamond Five klonk Johnny’s Birthday, een van de traditionals. Jazzvocalist Francien van Tuinen zong haar vertaling van Tenderly van Sarah Vaughan als Teder licht. „Niet speciaal opgedragen aan John”, zoals ze zei, maar toch: ‘teder’ was het sleutelwoord van deze verjaardagssessie. Het wonder van Engels’ stijl is dat hij, behalve ritmes, ook melodieën op slagwerk creëert. Niet met brushes alleen, ook met stokken, al dan niet met vilten kop, en zelfs zijn vingertoppen langs de cymbals (bekkens).
Vaak nam hij het initiatief en leidde hij met een geweldige beat ‘tsjikke boem’ (zoals hij het zou noemen) een nieuw nummer in. Want dat wilde hij: niets dan spelen. Ongeveer de enige woorden die Engels sprak waren over zijn Solar-drum, waarop hij een halve eeuw speelt: „Die is tijdloos, net als ik.”
Met saxofonist Candy Dulfer swingden Engels en zijn band volop, met scherpte en energie. Zijn partner Liz Horvath, zangeres van easy swing, bracht het slotlied, What A Wonderful World, begeleid door piano, sax, trompet, bas en de drums van Engels: vitaal en energiek. Engels zegt vaak dat hij, als hij speelt, in een andere dimensie verkeert, dat bewijst hij op ongebroken wijze telkens weer.
John Engels 90. Gehoord 11/5 Bimhuis, Amsterdam. Met o.a. John Engels, Jan van Duikeren, Candy Dulfer. Info: bimhuis.nl